Zware bombardementen in Irak
Op zondagavond voerden bommenwerpers van het type B-1 zware bombardementen uit boven Arab Jabour, ten zuiden van Bagdad. Het was voor de derde keer deze maand dat dit gebied doelwit was. Op 10 en 16 januari voerde de Amerikaanse luchtmacht al bombardementen uit waarbij 99 doelen bestookt werden met zo’n 45.000 kilo bommen, in een gebied waar 120 duizend mensen wonen.
Volgens de luchtmacht was er sprake van ‘intelligente’ aanvallen op IED’s (zelfgemaakte explosieven) en geheime wapenopslagplaatsen. ‘Hierdoor kunnen onze grondtroepen verder doordringen in de zone,’ verklaart een legerwoordvoerder. In een bericht van het ministerie van Defensie wordt de actie beschreven als een ‘succesvolle Blitzaanval vanuit de lucht op Al Quaida’.
Maar volgens de plaatselijke autoriteiten vielen er rond de 500 burgerslachtoffers, onder wie veel vrouwen en kinderen. Een soennitische politicus verklaart: ‘Probeer maar eens 100 duizend pond bommen op Syracuse in New York te gooien, waar ongeveer evenveel mensen wonen, en kijk of je geen slachtoffers krijgt.’ Volgens hem maken de bombardementen deel uit van een doelbewuste strategie: ‘Dit is een terugkeer naar de willekeurige bombardementen die we zagen aan het begin van de invasie in 2003. Ze zijn bereid om zoveel burgerslachtoffers te maken als nodig is, om hun eigen troepen maar in veiligheid te houden.’
Inderdaad lijkt er een verschuiving plaats te vinden in de Amerikaanse strategie in Afghanistan en Irak, waarbij de grondtroepen meer en meer opereren vanuit hun bases, en de oorlog vooral wordt gevoerd vanuit de lucht. In de Vietnamoorlog leidde een soortgelijke verschuiving tot veruit het grootste aantal Vietnamese burgerslachtoffers.