Zorg onbereikbaar op COA-locaties
Begin 2012, net na het tweede tentenkampje voor het aanmeldcentrum in Ter Apel, was ik op bezoek bij de Somalische groep in de vrijheidsbeperkende locatie. Habib was mee, een Afghaanse jongen die toen bij mij woonde. Na mijn bezoek stelde hij me voor aan de Afghaanse familie Mouradi, die toen bestond uit moeder Asefa, dochter Arefa van elf en Amir, 4,5 jaar oud. Vader Jalil was elders geplaatst, om onduidelijke redenen.
Ik schrok van de toestand waarin Amir zich bevond. Het zwaar gehandicapte kereltje woonde in een caravan waarvoor een wankel metalen opstapje stond. Er was geen buggy, geen stoeltje, niets aan voorzieningen geregeld.
Moeder Asefa is klein en kon de toen stevige Amir amper tillen. Ze zat dus gevangen in de caravan. Amir lag op een tweepersoonsbed en had inmiddels wat doorligplekken. Asefa kon geen contact krijgen met de MOA (medische dienst voor asielzoekers) of de arts, simpelweg omdat ze Amir niet over het grote kamp naar de medische post kon tillen. Ze komen niet naar je toe.
Ook ons als vrijwilligers lukte het niet om een afspraak te maken. We brachten Amir naar het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal en vroegen de kinderarts om hulp. Die regelde een afspraak met de arts op het kamp. Vanaf die tijd kreeg Amir medische hulp.
Na enkele maanden werden Amir en familie naar de gezinslocatie in Emmen verplaatst. Toen begon alle ellende. Op allerlei manieren werd de hulp die Amir hard nodig had, tegengewerkt. De receptie raakte afspraken met het ziekenhuis kwijt, het vervoer naar het Groningse UMCG-ziekenhuis werd niet geregeld en medicatie kreeg hij niet op tijd. Dit ging om sondevoeding en medicatie tegen epilepsie, niet om paracetamol.
Eind vorig jaar had Amir vier dagen geen medicatie voor epilepsie gekregen. Zijn vader ging opnieuw naar de GCA, maar werd weggestuurd, zogenaamd omdat hij te laat was. Uit frustratie gaf hij een klap tegen het nummertjesapparaat. Omdat een COA-medewerkster loog dat hij haar geslagen had, werd Jalil gearresteerd. Tegelijkertijd brachten wij Amir naar het Scheper Ziekenhuis, omdat hij inmiddels bloed spuugde. Na vijf dagen werd hij weer ontslagen.
Hoewel de COA-medewerkster inmiddels had opgebiecht dat ze had gelogen, werd Jalil voor twee weken verwijderd van het AZC vanwege ‘agressief gedrag’. Die moest dus nog tien dagen op straat blijven. Omdat Jalil de verzorgende ouder is – hij kan Amir tillen – was de moeder helemaal in paniek. Amir is ook gericht op zijn vader en zou niet zonder hem kunnen.
Jalil vertelde dit absurde verhaal in Hart van Nederland. Er werd opvang geregeld in een bejaardenhuis voor vader en zoon. Tv en kranten hebben hem daar bezocht en iedereen kon zien hoe we omspringen met gehandicapte vluchtelingenkids in Nederland.
Dus ik dacht, nu krijgt Amir eindelijk de hulp die hij hoort te krijgen. Grote denkfout. Amir had opnieuw twee dagen geen medicatie tot vrijdag 24 mei en ligt weer in het ziekenhuis. Na drie keer vragen, durfde Jalil niet meer. Na vier uur geharrewar en twee uur aan de GCA-telefoon in het AZC kreeg ik het eindelijk voor elkaar.
De situatie in gezinslocatie Emmen brengt het leventje van kleine Amir regelmatig in gevaar. Organisaties als Defence for Children, de advocaten van de Fischer Groep en pgb-adviesbureau Extern in staan met de handen in het haar. De COA, MOA en GCA gaat gewoon door met frustreren van de hulp die Amir zo hard nodig heeft. Amir moet vrijdag geopereerd worden, veel te laat eigenlijk door het verdwijnen van afspraken en het niet regelen van vervoer naar het UMCG.
Dit is het leven van gehandicapte en zieke kinderen in gezinslocaties. Voor vluchtelingenouders is het bijna onmogelijk om zorg voor hun kinderen te regelen. De schakel tussen hen en de medische zorg in maakt zorg zo goed als onbereikbaar.
Noot. Nadat de operatie begin juni heeft plaatsgevonden, is Amir weer naar COA-locatie Emmen gebracht.