Wortels van een systeem in crisis
Foto: Een demonstrant in Madrid rolt een enorme euro over straat tijdens een protest tegen bezuinigingen en het redden van de banken.
Door Maina van der Zwan
De dominante verklaring over de oorsprong van de crisis is dat te complexe constructies van onverantwoorde leningen hebben geleid tot een gebrek aan transparantie en te grote risico’s. Maar ruim drie jaar sinds de val van Lehman Brothers is duidelijk dat de problemen veel dieper gaan. Hoe kan het anders dat zelfs met biljoenen euro’s aan stimulering de groei niet aantrekt? En hoe hebben de schulden in de economie überhaupt tot zulke ongekende hoogtes kunnen stijgen?
Vanuit de systeemkritische traditie van het marxisme zijn er drie inzichten waarmee we wijs kunnen worden uit deze waanzin: 1. crises zijn inherent aan het kapitalisme en worden heviger naarmate het systeem veroudert, 2. ‘financialisering’ staat niet los van de reële economie, 3. het verloop en resultaat van elke crisis worden bepaald door klassenstrijd.
Manisch depressief
Vraag een willekeurige econoom wat de drijfveer van het kapitalisme is en in negen van de tien gevallen zul je ‘winst’ of ‘concurrentie’ als antwoord krijgen. Precies die eigenschappen maken het systeem zowel dynamisch als manisch depressief. De blinde concurrentieslag leidt er namelijk toe dat niemand controle heeft over wie wat wanneer en in welke hoeveelheden produceert. Elk bedrijf probeert een zo groot mogelijk marktaandeel te veroveren. Dat gaat niet om inschattingen die van dag tot dag kunnen worden bijgesteld, maar over enorme investeringen die zich over jaren en soms wel decennia moeten uitbetalen. Achterblijven is voor kapitalisten geen optie.
Het gevolg is een permanente tendens naar overproductie. Dat kan een tijd relatief ‘goed’ gaan, totdat er een omslagpunt wordt bereikt waarin de markt verzadigd is, de minst efficiënte bedrijven failliet gaan, mensen ontslagen worden, er minder uitgegeven wordt en het systeem in een neerwaartse spiraal belandt. Dit leidt tot de klassieke ‘boom and bust’-cycli waarvan de jonge geschiedenis van het kapitalisme vergeven is. Het systeem is dus inherent instabiel, maar dat is niet het hele verhaal.
Onderliggend aan die cycli opereert wat Marx ‘de tendens van de dalende winstvoet’ noemde, het hart van zijn crisistheorie. De werking hiervan is complex, maar samengevat komt deze erop neer dat naarmate het kapitalisme veroudert, winst maken duurder wordt.
Grafiek 1. Netto winstvoet voor de industriële productie in de VS, Duitsland en Japan.
Bron: Robert Brenner – The economics of Global Turbulence (2006).
Onder druk van concurrentie zijn bedrijven namelijk gedwongen meer en meer uit te geven aan ‘dood kapitaal’: fabrieken, machines, technologie en kantoren. Dit verhoogt de arbeidsproductiviteit, maar omdat concurrenten dit ook doen is het voordeel altijd maar tijdelijk, terwijl deze investeringen wel noodgedwongen groter worden. Op de lange termijn drukt deze trend de winstmarges, leidt hij tot een vertraging van de gemiddelde groei en tot terughoudendheid bij kapitalisten om in productie te investeren.
Neoliberale wortels
De ‘normale’ manier waarop het kapitalisme deze tendens naar een lage winstvoet tegengaat, is door het buiten werking stellen van de minst winstgevende onderdelen. Dit gebeurt door kapitaalvernietiging (crises en oorlog) of herstructurering (gecontroleerde afstoting van inefficiënt kapitaal). Maar naarmate het systeem ouder wordt, en de concentratie van kapitaal toeneemt, wordt deze ‘zelfreinigende werking’ steeds destructiever en riskanter.
Ter illustratie: de ‘oplossing’ die een einde maakte aan de Grote Depressie van de jaren dertig en de basis legde voor de lange periode van groei die daarop volgde, was de vernietigende werking van de Tweede Wereldoorlog.
Sindsdien zijn de economische eenheden alleen maar groter geworden. Hier komen we bij de wortels van de huidige crisis, namelijk de veranderingen in het kapitalisme sinds de jaren zeventig. Alle berekeningen van de niet-financiële winstvoet (oftewel het rendement op investeringen in de productieve sector) geven vanaf de jaren vijftig tot begin jaren tachtig een neerwaartse trend aan. Zie het als het langzaam ongezonder worden van het systeem. Hier was vooral sprake van in de VS, Europa en Japan.
De reactie van de 1% – wat marxisten de heersende klasse noemen – was drieledig. Ten eerste werden delen van het kapitalisme geherstructureerd. Denk aan de staalindustrie in de VS, de mijnbouw in Groot-Brittannië en de grootschalige privatiseringen. Ten tweede werd de productie verder geïnternationaliseerd met een uitbreiding van investeringen naar nieuwe centra van kapitaalaccumulatie. Zie de snelle opkomst van economieën zoals China, India, Zuid-Korea en Brazilië.
Ten derde, en dit is het meest fundamentele, werd de uitbuitingsgraad van arbeiders opgevoerd. In de VS en in mindere mate in Europa zijn lonen in de afgelopen drie decennia gematigd, terwijl de arbeidsintensiviteit en -productiviteit toenamen en sociale voorzieningen werden uitgehold.
Grafiek 2. Arbeidsproduc-tiviteit en reële lonen in de VS.
Bron: US Department of Labor, Bureau of Lobor Statistics; US Department of Commerce, Bureau of the Census, Historical Statistics of the United States.
Dit klassenoffensief dat schuilgaat achter de verzamelterm ‘neoliberale globalisering’ heeft ertoe geleid dat de neerwaartse trend van de winstvoet op een laag niveau is gestabiliseerd. Er was en is nog steeds reële groei, maar de instabiliteit en de onevenwichtigheden in het systeem als geheel zijn groter geworden.
Nu is er een andere belangrijke trend die parallel loopt aan deze ontwikkelingen, namelijk een groter gewicht van de financiële sector: meer aanschaf op krediet, deregulering van financiële handel en een enorme toename van schuld in de economie. Dat begon in de jaren tachtig als bijproduct van de internationalisering van kapitalisme – het land met de minst strenge regels trok het meeste financiële verkeer aan, dus het was meegaan of achterop raken – maar al snel werd het ook gezien als een bron van winsten op zich en fungeerde het als nuttige buffer voor een dalende koopkracht.
Door het matigen van de lonen was er namelijk een gevaar dat mensen minder zouden uitgeven en dit als een boemerang bij de bazen zou terugkomen. Maar met een uitbreiding van hypotheken, creditcards en allerlei leaseconstructies kon de koopkracht zelfs toenemen. Hogere productiviteit, gematigde lonen en toch hogere consumptie: het was een ideaal scenario voor de 1%.
Deze hele ontwikkeling was echter een zeepbel, die zichzelf opblies. Sta toe dat banken een veelvoud van hun bezit mogen uitlenen en beurzen zullen omhoog schieten. Zo verviervoudigde onder Fed-voorzitter Alan Greenspan de totale schuld in de VS tussen 1987-2005 van 10 biljoen tot 43 biljoen dollar, tegenover een bruto nationaal product van 12,5 biljoen in 2005. Het geld leek aan de bomen te groeien. Een kleine laag werd binnen korte tijd superrijk.
Maar uiteindelijk is dit soort kredietuitbreiding een hypotheek op de toekomst, gebaseerd op verwachtingen van mogelijke groei en winsten, die in realiteit juist onder druk stonden. Dat kaartenhuis is nu aan het instorten. Met schokken worden de dubieuze subprime-leningen, oninbare schulden en opgebouwde tegenstellingen ontmaskerd. Dit is een aanstichter van de crisis. De toename van neoliberale financialisering is echter een effect, niet de bron die het kapitalisme tot crisis drijft.
Kwestie van klasse
Het systeem kraakt dus onder overproductie, gebrekkige winstgevendheid en een opgebouwde schuldenlast. Deze obstakels voor groei hun ‘natuurlijke’ gang laten gaan zou het faillissement betekenen van hele landen, tientallen van de grootste bedrijven ter wereld en ontelbare kleinere. Een catastrofaal angstbeeld – voor kapitalisten omdat ze geen verlies willen lijden, voor de rest omdat deze ‘creatieve vernietiging’ levens verwoest.
Als uitweg uit de crisis en onder druk van de internationale concurrentie verhardt de elite zijn neoliberale strategie. Private schulden worden publiek en de staat wordt openlijker een instrument van het kapitaal. Er wordt bezuinigd op alles wat geen winst maakt en mensen worden gedwongen harder en langer te werken voor minder geld.
Ondertussen etteren de fundamentele problemen door. Daarom helpen de biljoenen aan kapitaalinjecties niet. Als investeerders geen winstgevende bestemmingen zien, blijft hun kapitaal ronddolen in onproductieve markten. Zo krijg je de absurde situatie van overtollig kapitaal en ongebruikte middelen tegenover massa’s werkloze mensen met sociale noden.
Dit is de waanzinnige logica waarin we gevangen zitten. Hoe langer deze uitgerekte crisis duurt, hoe meer mensen de wanhoop zullen voelen. Sommigen zullen zich tot God wenden, anderen zullen zich opgehitst tegen een zondebok keren, maar een alternatief biedt dit geenszins. Dat is waarom de Occupy-beweging zo hoopvol is. Ze verlegt de discussie over wat het probleem is: van de machtelozen – migranten, moslims en vluchtelingen – naar de machtigen en hun systeem. Dat is een besef dat we moeten uitbreiden, onderbouwen en vastleggen in organisatie.
Uiteindelijk gaat deze crisis over een klassenstrijd met twee mogelijke uitkomsten: een nieuwe ronde van ongekende uitbuiting en vernietiging, of een nieuwe organisatie van de maatschappij als geheel, waarin niet winst en concurrentie de economie voortstuwen, maar democratische controle en productie voor menselijke behoefte.
De alliantie van Occupy-actievoerders en arbeiders die op 2 november met een algemene staking de haven van Oakland stillegde laat wat dat betreft de weg vooruit zien. Degenen die gedwongen worden de economie dagelijks draaiende te houden hebben namelijk ook de macht het systeem te stoppen.
Dat is wat Marx bedoelde toen hij schreef dat het kapitalisme ‘haar eigen doodgravers creëert’. Een arbeidersklasse die zich in strijd bewust wordt van haar eigen vermogen heeft de sleutel tot het veranderen van de wereld.