Wil de echte Marx opstaan?

Marx is terug van weggeweest. Van Vrij Nederland tot Spunk Magazine is er hernieuwde interesse in de bebaarde revolutionair. Critici wijzen Marx echter van de hand als verouderd of komen met het argument dat hij misschien als theoreticus interessant is, maar in de praktijk tot ellende leidt. Maar over welke theorie en praktijk hebben we het precies? In de middenpagina’s van de Socialist van november gaat Maina van der Zwan in op de vraag wie de echte Marx was.
3 november 2008

Drie decennia lang is ons voorgehouden dat de markt wonderen verricht, dat je jezelf moet redden en niet je handje bij vadertje staat moet ophouden. Dezelfde politici en economen die dat beleid vurig hebben aangejaagd, pleiten nu voor staatsinterventie om een crisis á la jaren dertig af te wenden. Niet gek dus dat er grote verwarring heerst, mensen zich openlijk afvragen of het kapitalisme wel werkt en het spook van Marx weer door Europa waart.

Maar over welke Marx hebben we het? Columnist Elsbeth Etty schrijft: ‘Marx’ actualiteit ligt niet in propaganda voor het socialisme, maar in zijn analyse van het kapitalisme.’ Om vervolgens vanuit Marx te concluderen dat er een strenge regulering van kapitaalmarkten nodig is. Econoom Arnold Heertje vindt Marx ook ‘actueler dan ooit’, en gebruikt zijn systeemkritiek om een nieuw evenwicht in datzelfde systeem te zoeken. De houding ten opzichte van Marx kan als volgt worden samengevat: ‘Interessante econoom, maar voor politieke oplossingen moeten we elders zijn.’

Marx’ politieke opvattingen waren juist nauw verbonden met zijn analyse van het kapitalisme. Hij zag het kapitalisme niet als zomaar een economisch systeem, maar een machtsstelsel dat gebaseerd is op uitbuiting van de ene klasse door de andere, en wordt voortgedreven door een moordende concurrentie.

Van links tot rechts wordt de crisis geweten aan een ‘cultuur van hebzucht’, maar dat al die bankiers en directeuren zo zijn is niet toevallig. Marx schrijft in Het Kapitaal dat de kapitalist als een vrek bezeten is van de drang naar steeds meer rijkdom.

Maar: ‘Wat bij de vrek slechts een persoonlijke eigenaardigheid is, is bij de kapitalist het effect van een sociaal mechanisme, waarvan hij slechts een van de raderen is. De ontwikkeling van de kapitalistische productie maakt het voortdurend noodzakelijk om de hoeveelheid kapitaal die in een bepaalde industrievestiging ingezet wordt uit te breiden, en de concurrentie maakt dat de innerlijke wetten van de kapitalistische productie door de individuele kapitalist gevoeld worden als uitwendige dwingende wetten. Ze dwingt hem voortdurend zijn kapitaal uit te breiden om het te behouden. Maar hij kan het slechts uitbreiden door voortdurende accumulatie. Accumuleer, accumuleer! Dat is Mozes en de profeten!’

Deze dynamiek van kapitaalaccumulatie heeft de mensheid een enorme vooruitgang in productiecapaciteit en technologie opgeleverd. Maar die middelen worden niet ingezet voor het bevredigen van menselijke behoeften, maar voor winstbejag. En die winst komt niet uit de lucht vallen, maar wordt onttrokken aan het arbeidsproces door middel van uitbuiting. Dit creëert een fundamentele tegenstelling in de maatschappij, tussen de overweldigende meerderheid die is gedwongen haar arbeidskracht te verkopen, en een kleine klasse die de productie controleert en de arbeiders uitbuit. Mensen die denken dat dit ouderwets is, zijn zelf niet van deze tijd. Kijk naar de exorbitante zelfverrijking aan de top en de constante druk op de lonen en levensstandaard van de rest.

In de slag om winstmaximalisatie drukken bazen de lonen van de werknemers, verhogen ze hun werkuren en verslechteren ze de arbeidsomstandigheden. Dit terwijl ze extra in machines investeren die de productiviteit opkrikken. Ze zijn allemaal gedwongen om in die wedloop mee te gaan. Door deze concurrentie heerst de ‘anarchie van de markt’. Elke kapitalist haast zich om een groter deel van de taart te bemachtigen, maar doordat ze dit allemaal doen wordt er in het systeem als geheel structureel meer geproduceerd dan er geconsumeerd kan worden. Er zijn allerlei kortetermijnoplossingen die dit tegengaan. Denk aan het op leningen gebaseerde consumentisme. Maar dat is niet eeuwig vol te houden, zoals bleek met de huidige crisis.

Op een gegeven moment bereikt de boom een hoogtepunt en blijven bedrijven met onverkochte goederen zitten. Resultaat is dat de zwaksten failliet gaan, met ontslaggolven en minder koopkracht voor arbeiders als gevolg. Zo belandt het systeem in een crisis van overproductie. Marx en Engels omschreven dit al in het Communistisch Manifest: ‘In crisis breekt een maatschappelijke epidemie uit, die in vroegere tijdperken een absurditeit zou hebben geleken – de epidemie van de overproductie. De samenleving ziet zich dan plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht. (…) de industrie en de commercie lijken vernietigd. Waarom? Omdat zij (…) te veel industrie en teveel commercie bezit.’

Dat er in de 21ste eeuw nog steeds armoede en honger bestaan is geen toeval, maar een inherent onderdeel van het systeem.

Voor vele miljoenen mensen is de onmacht van het kapitalisme om in hun behoeften te voorzien geen academische discussie, maar de dagelijkse realiteit. Negentienduizend kinderen sterven dagelijks aan geneesbare ziektes. Hoewel er meer dan genoeg voedsel op deze wereld is, leven volgens nieuwe cijfers van de Wereldbank 1,4 miljard mensen in extreme armoede, terwijl 1 procent van de wereldbevolking net zoveel bezit als 57 procent. In allerlei opzichten is het kapitalisme een systeem van zieke tegenstellingen. En het is precies deze waanzin die mensen tot verzet drijft.

Marx plaatste zich aan de kant van de onderdrukten. Zijn studies naar de werkingen van het kapitalisme – ‘droge theorie’ zoals hij het zelf noemde – waren bedoeld als wapens voor arbeiders in hun strijd tegen uitbuiting en onderdrukking. Zijn levensmotto luidt dan ook: ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd, het gaat erom haar te veranderen.’ Maar over het socialistische alternatief dat Marx in gedachte had, bestaan de meest hardnekkige misvattingen. ‘Leuke theorie, maar in de praktijk leidt het tot ellende’, aldus een veelgehoorde opvatting. Maar over welke theorie en praktijk hebben we het precies?

Voor Marx was socialisme een maatschappij waarin ieder naar vermogen zou produceren en ieder naar behoefte kon consumeren. Voorwaarden hiervoor waren dat a) de productiecapaciteit dusdanig was gegroeid dat er geen schaarste zou kunnen zijn en b) dat producenten controle zouden hebben over de productie en zeggenschap over wat er met de goederen gebeurt. Eigenlijk komt socialisme dus neer op het democratiseren van de economie. Zo’n economie zou gedragen worden door netwerken van producenten en consumenten die discussiëren en besluiten nemen over hoe ze de beschikbare rijkdom kunnen inzetten voor het bevredigen van hun behoeften.

De kerngedachte van Marx was dat mensen dit alleen voor elkaar zouden krijgen als ze door strijd hun collectieve kracht zouden ontdekken, en dat zich daarin de kiemen voor een nieuwe maatschappij bevinden. ‘De emancipatie van de werkende klassen moet veroverd worden door henzelf. De emancipatiestrijd van de werkende klassen is geen strijd voor klasseprivileges en monopolies, maar voor gelijke rechten en plichten en de afschaffing van de klassendictatuur.’ Dit was de eerste algemene regel die Marx voor de Eerste Internationale had opgesteld. Rond die theorie én praktijk is de marxistische traditie opgebouwd.

Wie deze ideeën als uitgangspunt neemt, kan zien dat dictaturen in het voormalige Oostblok, China of Cuba geen ‘slechte uitwerkingen’ waren van het socialisme maar eerder varianten van het kapitalisme – staatskapitalisme om precies te zijn. Achter de communistische façade van deze regimes schuilde een werkelijkheid van staatsgeleide uitbuiting en dictatoriale onderdrukking. De stalinistische regimes werkten als één groot bedrijf waarin de bureaucratie de besluiten nam, om van bovenaf het land te industrialiseren en met het Westen te concurreren. Deze karikaturen van socialisme kunnen niet in de schoenen van Marx geschoven worden.

Hetzelfde geldt voor de wandaden van ‘socialisten’ van het type Wim Kok of Wouter Bos. De eerst hekelde de ‘exhibitionistische zelfverrijking’ van topbestuurders, om er een paar jaar later zelf een exponent van te worden. Bos heeft het over ‘het einde van het Amerikaanse superkapitalisme’, om vervolgens datzelfde kapitalisme aan een miljardeninfuus te leggen. SP-leiders Agnes Kant en Jan Marijnissen verfoeien het ‘graaikapitalisme’ van het Angelsaksische model, om vervolgens te pleiten voor het ‘alternatief’ van een Rijnlandmodel, waarin een regulerende staat het kapitalistische beest in bedwang moet houden. Hiermee begeeft de SP zich op dezelfde reformistische weg waaraan de PvdA ooit begon.

Reformistische partijen veronderstellen dat de staat een neutraal orgaan is, dat ingezet kan worden voor het ‘algemeen belang’. Maar in het kapitalisme bestaat geen algemeen belang, alleen maar tegengestelde belangen tussen klassen. De staat is hierin geen neutrale speler, maar is verbonden met de belangen van het kapitaal.

Marx deed de bekende uitspraak dat ‘de moderne staat slechts een uitvoerend comité is dat de gemeenschappelijke zaken van de hele bourgeoisie beheert’. Socialisten die het op zich nemen om de kapitalistische staat te besturen vormen zich ofwel om tot trouwe handlangers van het kapitaal, of ze worden dusdanig tegengewerkt dat er weinig tot niets van hun plannen terecht kan komen. De grootste bedrijven hebben zich sinds de jaren zeventig steeds meer losgewrikt van politieke regeltjes. Ze bepalen zelf de regels door telkens te dreigen met het stoppen van hun investeringen, het verhuizen naar een ander land of het opvoeren van de werkloosheid.

Daarom concludeerde Marx dat socialisme alleen mogelijk is door een radicale democratisering van de economie en de politiek van onderaf. Die kan bereikt worden wanneer de macht van het kapitaal en de staatsinstellingen succesvol bevochten worden door de kracht van de arbeidersbeweging en internationale sociale bewegingen.

De beginnetjes voor dit soort bewegingen hebben we in de afgelopen jaren gezien. Denk aan de andersglobaliseringsbeweging, de massale demonstraties tegen oorlog in Irak en de protesten en stakingen tegen sociale afbraak. Het doel van socialisten is om deze bewegingen op te bouwen en met elkaar te verbinden, te versterken met de lessen van strijd uit het verleden en uit andere landen. De fundamentele kritiek van Marx en zijn revolutionaire politiek zijn onmisbaar als we een einde willen maken aan het kapitalisme.

Maina van der Zwan is een van de auteurs van de nieuwe bundel ‘125 jaar Marx’. Dinsdag 4 november wordt deze in Rotterdam gepresenteerd, met onder andere een debat tussen Arnold Heertje, Marcel van der Linden, Ronald van Raak en Alfred Kleinknecht. Klik hier voor meer informatie.