Wie zijn de erfgenamen van de Verlichting?

12 januari 2017

Met een arrogantie die doet denken aan de donkerste episodes uit het Nederlandse koloniale verleden heeft de VVD de Nederlandse ‘culturele superioriteit’ herontdekt en zichzelf tot het hoogtepunt van ‘beschaving’ gebombardeerd. De Verlichting waarop zij zich beroepen staat in werkelijkheid echter op gespannen voet met hun kleingeestige intolerantie.

Om niet over de afbraak van de zorg te hoeven praten, trok Edith Schippers een hele lezing uit om te zeggen dat ‘onze cultuur zoveel beter’ is en moslims de maat te nemen. Moslims zijn volgens Schippers namelijk de belangrijkste bedreiging voor ‘onze vrijheid’ en dus moeten ze kiezen tussen het ‘superieure’ Westen en fundamentalistisch terrorisme. De motivatie voor deze holle ‘Team NL’-retoriek is duidelijk: inspelen op moslimhaat voor electoraal gewin. Schippers’ verhaal past in een lange reeks van superioriteitsclaims. Zo is er een ‘nieuw atheïsme’ ontstaan dat, heel ouderwets, beweert dat religie de grootste bedreiging is van ‘vrijheid’.

In de meeste gevallen – zoals bij Hitchens en Dawkins – gaat het dan niet om alle religies, maar alleen om de islam. Op onnavolgbare wijze steunden deze atheïsten de oorlog van de christen-fundamentalist George Bush tegen het seculiere bewind van Saddam Hussein. Wat deze verschillende neoconservatieven met elkaar gemeen hebben is niet alleen hun hypocrisie, maar ook hun beroep op de autoriteit van de Verlichting. Die wordt namelijk gezien als de bron van westerse superioriteit.

Geen wonder dus dat veel mensen de Verlichting vereenzelvigen met hypocrisie en machtspolitiek. Toch zijn er talloze voorbeelden van hoe de Verlichting – direct en indirect – de inspiratie vormde voor de strijd voor vrijheid en emancipatie. De Haïtiaanse Revolutie van 1791-1804 is hier een van de meest inspirerende voorbeelden van. De tot slaaf gemaakte bevolking van Haïti vocht zich, vlak na de Franse Revolutie, vrij van haar Franse overheersers en organiseerde zich in een machtig leger dat uiteindelijk een eigen republiek vestigde.

De aanleiding van de Revolutie lag in de gruwelen van de slavernij, maar de revolutionairen beriepen zich op de Verlichtingsidealen die een belangrijke rol hadden gespeeld in de Franse Revolutie. Zo werd een Frans leger dat gestuurd was om de Revolutie met geweld te onderdrukken begroet door een leger van vrijgevochten ex-slaven die de Marseillaise zongen. Het strijdlied tegen de figuurlijke ‘slavernij’ van het Franse koningshuis werd nu ingezet tegen de werkelijke slavernij van de Franse Republiek.

Tegenstrijdig

Dat de Verlichting zowel wordt gebruikt als rechtvaardiging voor machtspolitiek, imperialisme en kolonialisme als de inspiratie is geweest voor de strijd voor bevrijding moet verklaard worden vanuit het tegenstrijdige karakter van de Verlichting zelf.

De Verlichting ontstond in de Nederlandse Republiek die zich had vrijgevochten van de Spaanse overheersing. Het was een project om de oude middeleeuwse ideeën te doorbreken en de vroege kapitalistische samenleving van een eigen wereldbeeld te voorzien.

De tot dan toe heersende ideologie zei dat God de wereld naar zijn wil had geschapen en dat de koningen, de adel en de grondbezitters door God waren uitverkoren om het land te bezitten en niet te hoeven werken. De geschiedenis werd daarom gezien als een eindeloze cyclus waarin seizoenen, oogsten en generaties elkaar opvolgen, maar waarin verder weinig tot niets veranderde.

De opkomst van een burgerlijke republiek en van de Europese wetenschap — die in hoge mate schatplichtig was aan veel meer ontwikkelde wetenschap in de islamitische wereld — trok dit wereldbeeld overhoop. Verlichtingsdenkers probeerden de oude ideologie definitief te begraven en een nieuw wereldbeeld te ontwikkelen dat gebaseerd was op de gelijkheid van alle mensen, op redelijkheid in plaats van de autoriteit van de kerk en de Bijbel en op het vermogen van mensen om hun eigen toekomst vorm te geven.

Maar de Verlichting was vanaf het begin een gespleten onderneming. Het kamp van de gematigde Verlichting, waartoe onder anderen Locke, Hume en Voltaire behoorden, beperkte zijn kritiek en was vooral geïnteresseerd in het creëren van een nieuw burgerlijk wereldbeeld dat de macht van de nieuwe heersende klasse van rijke kooplieden moest rechtvaardigen.

Die rechtvaardiging van de heersende macht omvatte ook het kolonialisme en bij de gematigde verlichters vinden we dan ook de meest walgelijke racistische ideeën. Zo schrijft Hume:

In Jamaica wordt gesproken over een neger als een getalenteerd en geleerd man, maar het is waarschijnlijk dat hij om zeer kleine verdiensten bewonderd wordt, als een papegaai, die een paar woorden duidelijk kan uitspreken.

Maar de werkelijke dynamiek van de Verlichting kwam uit de radicale hoek: denkers die de ruimte die het ineenstorten van de oude ideologieën creëerde ten volle wilden gebruiken, hun onderzoeken tot de uiterste conclusie wilden doorvoeren en zich een werkelijk vrije, gelijke en redelijke wereld wilden voorstellen. Het waren deze radicale ideeën en argumenten die de Verlichting voortstuwden.

Spinoza

De radicale Verlichting brak met het geloof, dat de basis vormde voor de heersende ideologie. De meest fundamentele stappen werden door de vroege radicale verlichters gezet, de belangrijkste van hen was Benedictus de Spinoza (1632–1677), die naast filosoof ook een van de vooraanstaande lenzenslijpers en opticus was. Pierre Bayle (1647- 1706) was een tweede belangrijke denker die net als Spinoza in de Nederlandse Republiek leefde. Tegenwoordig zouden de rechtse ‘verdedigers van de Verlichting’ hen wegzetten als ‘onaangepaste gelukszoekers’: beiden hadden een migrantenachtergrond en spraken geen Nederlands.

Spinoza rekende af met het religieuze denken door te stellen dat er niets buiten de natuur bestaat en argumenteerde op deze basis tegen het bestaan van wonderen. Een wonder is namelijk iets dat de natuurwetten doorbreekt, maar die wetten volgen noodzakelijk uit de perfectie van de goddelijke aard. Een wonder zou dus betekenen dat God tegen zijn eigen (perfecte) aard ingaat, wat absurd is, zei Spinoza. Bayle verwoordde hetzelfde idee als volgt:

Het is onbetwistbaar dat van staatslieden die zich genoodzaakt zien om hun wetten te corrigeren met verklaringen en interpretaties, om derogatieve clausules (toevoegingen die afbreuk doen aan de wet, red.) toe te voegen of hen zelfs volledig intrekken, een beperkte intelligentie verondersteld wordt, die de moeilijkheden niet kon voorzien die zouden ontstaan uit de uitvoering van deze wetten.

De religieuze opvatting van een handelende God presenteert God dus als domme en kortzichtige wetgever. Er kan dus niets buiten de natuur bestaan en God kan alleen maar samenvallen met de natuur en haar wetten. Elk idee van een persoonlijke God of een hiernamaals is al even absurd als wonderen dat zijn. Zo wordt ‘God’ in het werk van Spinoza een leeg begrip – alles is natuur. Dat hij het woord ‘God’ bleef gebruiken lijkt vooral bedoeld om het publiek niet af te schrikken en zich tegen vervolging in te dekken.

Spinoza was een fel tegenstander van religieuze elites, die het volk naar zijn mening dom hielden met allerlei bijgeloof om hun eigen macht te behouden:

En daarom gebeurt het dat diegene die de werkelijke oorzaken van wonderen zoekt en er, als een geleerd mens naar streeft om natuurlijke dingen te begrijpen, en ze niet aan te gapen als een dwaas, algemeen wordt gezien als een goddeloze ketter en als zodanig wordt aangeklaagd door diegenen die het volk eert als de vertolkers van de Natuur en de goden. Want zij weten dat als onwetendheid wordt weggenomen, de dwaze verwondering, het enige middel dat zij hebben om hun autoriteit te beargumenteren en te verdedigen, ook wordt weggenomen.

Maar Spinoza’s atheïsme verschilt fundamenteel van dat van de hedendaagse islamofobe atheïsten. Voor Spinoza was het niet voldoende om religie te ontkrachten, hij wilde begrijpen waar ze vandaan kwam en waarom zoveel mensen gelovig waren. Hierin loopt hij vooruit op de religiekritiek van Marx.

In de Tractatus Theologico-Politicus, die in 1670 clandestien werd uitgegeven, probeerde Spinoza aan te tonen dat religieuze openbaring nooit bedoeld was om letterlijk geloofd te worden, maar gezien moest worden als een richtlijn om moreel te leven: ‘Verering van God en gehoorzaamheid aan Hem bestaat uitsluitend uit rechtvaardigheid en menslievendheid, oftewel uit naastenliefde.’ De kern van het geloof was daarmee geheel in lijn met de voorschriften van de rede, die net zo goed gericht waren op de ‘werkelijke’, dat wil zeggen, collectieve, ‘belangen van de mens’.

De rede behoort voor Spinoza tot de menselijke natuur en stuurt mensen om op basis van samenwerking gedeelde belangen na te streven. De rede heeft een centrale plaats in Spinoza’s idee van menselijke emancipatie. Hoewel de mate waarin mensen tot redelijkheid in staat zijn naar gelang de omstandigheden verschilt, is het wel wat alle mensen met elkaar delen en dit maakt elk mens voor Spinoza fundamenteel gelijk. Hierin breekt hij radicaal met zowel de middeleeuwse ideologie als met de op dat moment heersende kolonistenmentaliteit. Maar ten tweede zag hij de rede als het middel om mensen ook werkelijk te verenigen.

Zo probeerde Spinoza zich een ‘vrije staat’ voor te stellen, die de randvoorwaarden schept om redelijkheid te bevorderen en bijgeloof weg te nemen. Zo’n staat zou democratisch zijn en zou het ‘recht om te filosoferen’ – vergaande vrijheid van geweten en van meningsuiting – voor iedereen garanderen.

Spinoza is er niet toe gekomen om uit te werken wat hij onder democratie verstond – die op dat moment ook niet bestond. Maar in ieder geval bevatte zij het recht om vertegenwoordigers terug te roepen als hun achterban daar reden voor zag en moest eerlijkheid leidend zijn in de politiek.

Politieker

Latere radicale verlichtingsdenkers als Bayle en Diderot bouwden in belangrijke mate voort op Spinoza. Ook voor hen is vrijheid en vrijdenken van groot belang. Maar hun werk werd politieker: in tegenstelling tot de gematigde Verlichters keerden zij zich tegen tegen kolonialisme en slavernij. ‘Als dit soort handel gerechtvaardigd kan worden door een moreel principe, dan is er werkelijk geen enkele misdaad, hoe gruwelijk ook, die niet gerechtvaardigd kan worden’, schreef Louis de Jaucourt in de Encyclopedie van Diderot en d’Alembert over de slavenhandel.

Daarbij ontstond er meer interesse voor het filosofische denken buiten Europa, met name Noord-Afrika en China. De islam werd bestudeerd en als tolerantere en meer rationele religie gezien. Henri de Boullainvilliers ging hier in zijn La Vie de Mahomet het verst in en omschreef het denken van de profeet als ‘volledig in lijn met het licht van de rede.’ Bayle besteedde veel aandacht aan de islamitische denker Averroës (Ibn Rushd) die, net als Bayle en Spinoza, nadruk legde op natuurlijke wetten en onderscheid aanbracht tussen ‘hogere theologie’ die volledig rationeel is en een aardser theologie die uit bijgeloof bestaat.

De radicale Verlichting was dus een stroming die probeerde om een basis te leggen voor menselijke emancipatie op het meest algemene niveau. De gelijkheid tussen mensen werd benadrukt, vooroordelen werden kritisch geanalyseerd en een voor een verworpen.

De hedendaagse ‘verdedigers’ van de Verlichting uit de VVD- en PVV-hoek vervalsen haar en lijken in hun dogmatische en kleingeestige arrogantie zelfs nog meer op de intolerante calvinistische tegenstanders van de Verlichting dan op de gematigde Verlichting. Hun voorstellen om religieuze minderheden te onderdrukken en boeken te verbieden gaan lijnrecht tegen het verlichtingsproject in. Sommige conservatief-christelijke ‘aanhangers’ van de Verlichting, zoals Thierry Baudet, gaan in hun vervalsingen zelfs zover dat zij beweren dat de deze het product van het christendom was en dat een Verlichting ‘in de islam’ nooit mogelijk zou zijn.

Moderne rationaliteit

Met het ontstaan van het moderne industriële kapitalisme kwam een einde aan de radicale Verlichting. De rede werd steeds meer gereduceerd tot het idee van kapitalistische optimalisatie die niet gericht was op ‘menselijke belangen’, maar op winstmaximalisatie. Filosofisch bouwde dit vooral voort op gematigde stromingen als het empirisme van Locke en anderen. ‘Vrijheid’ werd de vrijheid om winst te maken en uit te buiten.

Enerzijds was dit het gevolg van het feit dat het kapitalisme na de Franse en Industriële Revoluties definitief had gezegevierd op de oude feodale en absolutistische regimes. Anderzijds ontstond een moderne industriële arbeidersklasse die – gedeeltelijk voortbouwend op ideeën uit de radicale Verlichting – de strijd om emancipatie aanging.

De moderne rationaliteit is misschien het best omschreven door de Hongaarse marxist Georg Lukács die het in zijn Geschiedenis en klassenbewustzijn treffend ‘verdinglijking’ noemde. Enerzijds worden maatschappelijke processen op microniveau volledig gerationaliseerd: opgebroken in de kleinst mogelijke delen, zo efficiënt mogelijk georganiseerd en berekend. Arbeiders worden zo ‘slechts een bron van fouten’ en willoze objecten van het arbeidsproces.

Dit zet zijn stempel op het hele bewustzijn van de mens; zijn eigenschappen en vaardigheden zijn geen organisch onderdeel meer van zijn persoonlijkheid, ze zijn dingen die hij kan ‘bezitten’ of ‘vervangen’ zoals verschillende objecten in de externe wereld. En er is geen natuurlijke vorm waarin menselijke verhoudingen gegoten kunnen worden, geen manier waarop de mens zijn fysieke en psychische eigenschappen in het spel kan brengen zonder dat ze in toenemende mate worden onderworpen aan dit proces van verdinglijking.

Maar deze fixatie op optimalisering en kostenefficiëntie leidt tegelijkertijd tot een enorme irrationaliteit op macroniveau. Economische markten hebben een dynamiek die zich door geen mens laat beheersen en creëren hun eigen crises. Ze kunnen landen – zoals Griekenland – kapotmaken als deze democratische beslissingen nemen die tegen de belangen van het kapitaal in gaan. Op dezelfde manier blijkt keer op keer dat de kapitalistische wereld de maatschappelijke zelfbeheersing mist om op te treden tegen klimaatverandering.

De maatschappij heeft een dynamiek die zich steeds slechter verhoudt tot menselijke behoeften en vernedert de mens zelf tot een verhandelbaar product. Hoewel wetenschap en technologie een vlucht hebben genomen en de natuur steeds begrijpelijker en beheersbaarder hebben gemaakt, veranderde de dynamiek van de samenleving zelf in een mysterieuze, onbeheersbare en vaak vijandige macht.

Irrationaliteit

Het idee dat kapitalistische rationaliteit iets mist en dat ‘alles van waarde … weerloos’ is in het aangezicht van een allesverslindende zucht naar winst en de objectiverende kapitalistische logica is aanleiding geweest voor allerlei vluchten in de irrationaliteit. Religie is sinds de Verlichting allerminst verdwenen, hoogstens kreeg het de vorm van nieuwe spiritualiteit. Het perspectief hiervan is vrijwel altijd hetzelfde: dat van een terugtocht in domeinen waar we onze ‘menselijkheid’ nog enigszins hopen te behouden.

De vlucht in irrationaliteit betekent dat we ons overgeven, dat we ophouden de wereld en de maatschappij te proberen te begrijpen en daarmee ook om haar te veranderen.

De radicale Verlichting biedt aanzetten tot een redelijkheid die de belangen van de mensheid als geheel als uitgangspunt neemt. Wat de radicale verlichters niet zagen, en nog niet konden zien, is dat de verschillende opvattingen en vormen van rationaliteit samenhangen met klassenverschillen en klassenstrijd. De verdinglijkende rede is in de kern de logica van de kapitalist die zijn winst wil vergroten. Een vollere, menselijker opvatting van rationaliteit moet geboren worden uit de strijd tegen het systeem. Pas in een socialistische wereld, waarin eigendom maatschappelijk geworden is en op een werkelijk democratische manier kan worden beheerd, wordt een werkelijk vrije, gelijke en redelijke samenleving mogelijk.

De Verlichting was dan ook gedoemd om onvoltooid en speculatief te blijven – ze ontstond ruim voor de opkomst van de moderne arbeidersklasse en voor wetenschappelijke ontdekkingen als de evolutietheorie die het verlichtingsdenken hadden kunnen concretiseren. Maar het is niet verwonderlijk dat Marx en de vroege arbeidersbeweging zich als erfgenamen van de Verlichting zagen. Ze begrepen dat de radicale Verlichting de belofte van de moderniteit belichaamde, maar dat de verwezenlijking ervan geen intellectuele onderneming, maar een werkelijke maatschappelijke beweging moest zijn die ook de samenleving zelf onder de redelijke democratische controle van de meerderheid kon brengen.

Als socialisten zouden we de radicale Verlichting daarom moeten claimen en verdedigen. Ze biedt ons argumenten tegen de rechtse ‘aanhangers’ van de Verlichting, die haar misbruiken om racisme en repressie te rechtvaardigen. Maar fundamenteler is dat het hedendaagse kapitalisme dat steeds opnieuw bereid blijkt om werkelijk alles op te offeren om de rijkdom van een kleine elite te beschermen niet de voltooiing, maar juist het totale verraad van de Verlichting vertegenwoordigt. De werkelijke nazaten van Averroës, Spinoza en de radicale Verlichting zijn de strijders tegen onderdrukking, uitbuiting, oorlog en het systeem dat dit onrecht dagelijks nodig heeft om te blijven bestaan.

Dit artikel is verschenen in De Socialist 289.