Wie is er bang voor Osama bin Lenin?

De verjaardag van de oktoberrevolutie zal aanleiding zijn voor een groot aantal hele, halve en ingebeelde intellectuelen om moreel af te rekenen met de man die het gezicht van die revolutie werd: Vladimir Iljitsj Lenin.
4 oktober 2007

Door Pepijn Brandon

Het NRC plaatste begin september een voorproefje. In een paginagroot artikel legde de Britse professor John Gray uit dat Lenin de voorloper was van het islamitische terrorisme.
Onze lieve heer en de duivel verschijnen in veel verschillende gedaantes, maar meestal zeggen die vooral iets over de geestestoestand van de waarnemer. Voor de bourgeoisie veranderde Lenin van een gevaarlijke aanstoker van chaos en anarchie in de periode van opstanden en muiterij vlak na de Eerste Wereldoorlog in de totalitaire dictator van de Koude Oorlog. En nu transformeert hij in de handen van John Gray dus opnieuw, om terug te keren als Osama bin Lenin.

Gray volgt voor zijn onderbouwing methoden die een gemiddelde eerstejaars student geschiedenis waarschijnlijk een negatief studieadvies zouden opleveren, maar die eenmaal toegepast op Lenin academisch volledig acceptabel worden. Hij strooit met enorme aantallen slachtoffers van Lenins terreur, waarbij hij voor het gemak de slachtoffers van de burgeroorlog optelt. Hij citeert zonder context, incompleet en onderbouwt zijn uitspraken uitsluitend met verwijzingen naar andere secundaire literatuur. En als klap op de vuurpijl schrijft hij aan Lenin de opvattingen van zijn politieke tegenstanders in de Russische beweging toe.

Terroristen

Volgens Gray bouwde Lenin voort op de tradities van politiek terrorisme, die in het tsaristische Rusland onder de intelligentia sterk leefden. Dit ‘nihilisme’ – waarschijnlijk bedoelt Gray ‘narodisme’, naar de krant Narodnaja Volja – is inderdaad een beginpunt van een lange traditie van door idealisme gedreven terrorisme. Anders dan Al Qa’ida richtten deze jongeren hun aanslagen vrijwel uitsluitend tegen de machthebbers en uitvoerders van de staatsterreur. Maar in hun overtuiging dat een kleine groep kon optreden als redders van de mensheid, vertoonden de narodniki paralellen met de huidige jihadisten.

Lenin kende deze traditie van dichtbij. Zijn oudere broer werd opgehangen omdat hij had deelgenomen aan een mislukte aanslag op Tsaar Alexander III. Toch brak de jonge Lenin resoluut met de ideeën van de narodniki, in een periode waarin die nog dominant waren binnen de Russische beweging. In plaats daarvan beargumenteerde hij dat alleen een massabeweging van de arbeiders zelf de kracht kon vormen voor de omverwerping van de politiestaat. Jarenlang besteedde hij zijn tijd in de ondergrondse socialistische beweging met het weinig spectaculaire werk van het schrijven van pamfletten voor relatief kleine stakingen, bijeenkomsten van kleine groepjes revolutionairen en schijnbaar eindeloze discussies onder ballingen over de aard van de Russische revolutie. Hij hield vast aan zijn principiële bezwaar tegen het narodisme, dat bevrijding niet bereikt kon worden door een spectaculaire aanslag, maar het werk moest zijn van een massabeweging van onderaf.

Maar voor Gray is dit slechts een ‘tactisch’ verschil. Tenslotte stonden beide voor een gewelddadige omverwerping van de bestaande orde, en dus voor het gebruik van terreur voor het bereiken van maatschappelijke verandering. Waar de narodniki gebruik maakten van individuele terreur, steunde Lenin op de terreur van zijn nieuwe revolutionaire staat.

Geweld

Inderdaad kwamen tijdens de Russische Revolutie, en vooral in de zware jaren van burgeroorlog, hongersnoden en ziekte die volgden, vele tienduizenden mensen om. En de revolutionaire regering trad op een aantal momenten meedogenloos op tegen tegenstanders. Er is geen enkele reden om alles wat de bolsjewieken deden te verdedigen. Veel zelfbenoemde ‘leninisten’ die later bereid waren elke stap van Lenin blind te verheerlijken, verloren uiteindelijk het essentiële punt uit het oog: dat geweld een bijproduct was van de revolutie, niet het revolutionaire proces zelf. Sommigen veranderden Lenin daardoor zelf in de karikatuur die Gray van hem schetst.

Wie iets wil begrijpen van de aard van de ‘terreur’ in de beginjaren van de Russische Revolutie, komt met Gray echter niet ver. Hij ziet namelijk één minuscuul detail over het hoofd: het feit dat de bolsjewieken ook nog tegenstanders hadden. En die tegenstanders – de contrarevolutionaire ‘witte’ legers, de veertien buitenlandse legers die binnenvielen, de oppositie achter het front – beperkten zich niet tot een goed gesprek om de revolutie ongedaan te maken. Alleen al 60-100 duizend joden kwamen om bij de progroms die de witte troepen in de door hen veroverde gebieden organiseerden. Het totale aantal slachtoffers van hun terreur ligt vele malen hoger.

Met deze kleine strategische weglating zijn we aanbeland bij de ideologische kern waarop Grays betoog, en dat van de vele anderen die in de komende weken nog zullen volgen, berust. Geweld van de bestaande machthebbers is nooit terreur. Het is hooguit een vergissing, exces of buitenproportioneel – en vaker nog noodzakelijk en rechtvaardig. Maar wee degene die het waagt om gewone mensen aan te zetten hiertegen in opstand te komen en hun verworvenheden tot het uiterste te verdedigen. Die is zelfs negentig jaar na dato nog prooi voor de pen van middelmatige geesten en hun selectieve verontwaardiging.