Westerse prioriteiten in Afghanistan

De bezetting van Afghanistan duurt inmiddels alweer zeven jaar, en het einde lijkt nog niet in zicht. Ook Nederlandse troepen vechten mee, tegen de wens van zeventig procent van de Nederlandse bevolking in. Alsof dit allemaal nog niet erg genoeg is dreigt er nu ook nog een hongersnood, en westerse landen komen maar mondjesmaat over de toonbank met hulp en geld. Logisch, want onze prioriteiten liggen niet bij de bevolking.
19 september 2008

Hongerende kinderen in Afghanistan

Door Jelle Bruinsma

De New York Times publiceerde gister een artikel onder de titel ‘9 million Afghans facing accute food shortage’, waarin duidelijk naar voren komt waar onze prioriteiten wel liggen. Zoals een enkeling zich nog weet te herinneren viel het westen in 2001 Afghanistan aan ondanks de waarschuwen van meerdere NGO’s dat dit de voedselzekerheid van miljoenen Afghanen in gevaar zou brengen en mogelijk vele doden tot gevolg zou hebben. Nu waarschuwen wederom diverse hulporganisaties voor een acute crisis en geven aan hoe de Afghaanse en bezettende overheden hieraan bij hebben gedragen: ‘Het falen van de Afghaanse overheid en buitenlandse donoren om de voornaamste economische sector, landbouw, te ontwikkelen heeft de problemen verergerd’.

Oxfam waarschuwt dat ‘de tijd op begint te raken om een humanitaire crisis te voorkomen.’ Drie van de voornaamste problemen zijn de ongebruikelijk strenge winter, de stijgende voedselprijzen, en het aanhoudende geweld. ‘In deze 30 jaar oorlog hebben we het nog nooit zo slecht gehad,’ aldus Said Muhammed, een 60 jaar oude boer.

Het Wereldvoedselprogramma (WFP), dat de afgelopen jaren reeds 4,5 miljoen Afghanen moest ondersteunen, moet voor het komende jaar twee keer zo veel, namelijk 9 miljoen, Afghanen helpen om aan voldoende voedsel te komen. Er was echter niet voldoende geld beschikbaar, en Oxfam schreef een aantal weken geleden een brief aan diverse ministers: ‘Als de reactie langzaam of niet voldoende is, dan zouden er grote gezondheidsimplicaties kunnen zijn, inclusief hogere sterfteaantallen en zieken.’

Inmiddels is er, op het laatste moment, geld binnengekomen om de directe gevaren te bestrijden, maar op de lange termijn zijn er onvoldoende middelen beschikbaar. Wel gaat er veel geld naar het zuiden en zuidoosten om tegen opstandelingen te vechten, maar de armste provincies worden genegeerd. Een laatste klacht van diverse organisaties was dat ‘veel van de internationale hulp inefficiënt was (…). Van de 15 miljard dollar aan hulp voor wederopbouw (…) kwam 40 procent terug naar de donorlanden in de vorm van bedrijfswinsten en consultantsalarissen.’ Wederom wordt duidelijk waar onze prioriteiten liggen.