Wat is de rol van studenten in de strijd tegen het kapitalisme?

De afgelopen weken stonden studenten over de hele wereld vooraan in de strijd voor Palestina. Sinds de jaren zestig zijn we niet meer getuige geweest van dergelijke studentendemonstraties en bezettingen op campussen. In heel Nederland hebben studenten acties van burgerlijke ongehoorzaamheid gevoerd en kampementen opgezet om hun eis – dat hun universiteit alle banden met Israël verbreekt – kracht bij te zetten.
Gezien de rol die studenten spelen in onze maatschappij heeft de beweging op de universiteiten echter ook een aantal belangrijke beperkingen. Studenten kunnen inspirerende bewegingen voor verandering leiden en voor hervormingen strijden. Zij kunnen ook andere groepen in de maatschappij tot actie inspireren, maar alleen zijn zij niet in staat systemische verandering af te dwingen. Daarvoor hebben zij de macht van de arbeidersklasse nodig en, in het verlengde daarvan, een revolutionaire arbeidersorganisatie.
Studenten in het kapitalisme
Na de Tweede Wereldoorlog kende het kapitalisme een ongekende uitbreiding van de productiecapaciteiten. Bedrijven moesten op zoek naar nieuwe, hooggekwalificeerde werknemers. Daarom werden onderwijssystemen opnieuw aangepast om gespecialiseerde arbeidskrachten op te leiden en te helpen bij de technologische ontwikkeling die nodig was voor de groei van de kapitalistische economie.
Studenten bevonden zich in een tegenstrijdige positie. Aan de ene kant hadden zij relatief veel zeggenschap over hun tijd, waardoor ze ontwikkelingen zoals imperialistische oorlogen kritisch konden observeren. Ook de sterk gecentraliseerde onderwijssystemen en campusomgevingen uit die periode moedigden politieke radicalisering aan.
Maar aan de andere kant raakten studenten binnen het onderwijssysteem geïsoleerd van elkaar. In zijn boek The Fire Last Time (1988) besprak de socialist Chris Harman hoe het onduidelijke toekomstperspectief en geïsoleerde bestaan van studenten, gedreven door examendruk en een precaire arbeidsmarkt, een onzekere omgeving creëerden. Al deze tegenstellingen maken studenten vatbaar voor spontaan activisme tijdens crises.
Een opmerkelijk voorbeeld zijn de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk. Botsingen tussen studenten en de veiligheidstroepen van Charles de Gaulle leidden tot een massale algemene staking waarbij 10 miljoen mensen betrokken waren. Hierdoor kwam de Franse economie tot stilstand en ontstond er een prerevolutionaire situatie. Studenten begrepen dat hun beweging alleen niet in staat was het kapitalisme omver te werpen en zochten daarom contact met vakbonden, individuele militanten en jonge arbeiders. Deze samenwerking was van cruciaal belang.
Met de privatisering en de verandering van universiteiten in fordistische fabrieken die sterk gestandaardiseerde en voorverpakte kennis aanbieden, is de druk van hoge prestaties en financiële lasten voor studenten enorm toegenomen. De studentenpopulatie is ook veel internationaler geworden.
Ondanks deze veranderingen blijft het onderliggende probleem hetzelfde: studenten alleen kunnen het kapitalisme niet omverwerpen. De systemische problemen waarmee zij worden geconfronteerd zijn diep verweven met de bredere kapitalistische structuur, waardoor een verenigde strijd samen met de arbeidersklasse voor echte, duurzame verandering noodzakelijk is.
De rol van de arbeidersklasse
Arbeiders hebben inherent macht vanwege hun positie in de kapitalistische productiewijze. Het kapitalisme is voor zijn winsten namelijk afhankelijk van de uitbuiting van de arbeidersklasse. Tegelijkertijd moet het deze arbeiders ook trainen om controle uit te kunnen oefenen over hun werkplek en daarmee over delen van de economie. Dit zorgt er onbedoeld voor dat werknemers een enorme macht hebben.
Wanneer werknemers hun arbeid staken, kunnen ze het systeem aanzienlijk ontwrichten. Op basis van hun collectieve klassenbelangen, zijn werkers in staat geweest vakbonden en revolutionaire organisaties op te bouwen en te ontwikkelen om de strijd tegen de bazen aan te gaan. Nog nooit in de geschiedenis heeft een uitgebuite klasse zo’n groot potentieel gehad om de maatschappij over te nemen en te besturen.
Maar arbeiders kunnen deze verandering alleen bereiken door collectieve actie – daarvoor zijn naast vakbonden ook collectieve organisaties nodig die lessen samenbrengen en gevormd worden door de beste strijders uit de arbeidersklasse.
Revolutionaire organisatie
De opbouw van een revolutionaire partij of organisatie is van cruciaal belang voor studenten en arbeiders die het kapitalistische systeem daadwerkelijk willen bestrijden en transformeren. Dergelijke organisaties kunnen zorgen voor noodzakelijke structuur en strategische coördinatie, waardoor de verspreiding van cruciale lessen uit eerdere strijd mogelijk wordt en de basis vormt voor collectieve interventies tijdens nieuwe sociale crises.
Deze gezamenlijke inspanning stelt arbeiders uit alle lagen van de maatschappij, met een grote verscheidenheid aan sociale en culturele achtergronden, in staat om met elkaar te coördineren, efficiënt te mobiliseren, succesvolle tactieken over regio’s te verspreiden en hun kracht te behouden tijdens niet-revolutionaire perioden.
In zekere zin fungeren revolutionaire organisaties als het ‘geheugen van de arbeidersklasse’, waarin de kennis en lessen van eerdere socialistische bewegingen behouden blijven. De gestructureerde steun die een revolutionaire organisatie biedt, is essentieel om tot snelle mobilisatie en effectieve politieke interventies te komen op revolutionaire momenten. Voortdurende organisatie en strategische planning zijn onmisbaar voor elke toegewijde activist die een nieuw, democratischer systeem wil vestigen in de plaats van het kapitalisme.
____________________________________________________________________
Groningen: steun van meer dan 100 medewerkers
Ons kamp begon op 13 mei. Elke dag sloten meer mensen zich daarbij aan. Vanaf het begin hebben we geëist dat onze universiteit alle banden met Israëlische instellingen en bedrijven openbaar maakt en verbreekt.
Hoewel het kamp het universiteitsbestuur een doorn in het oog is, heeft het CvB ons er niet uit kunnen zetten omdat het kamp op gemeentelijk terrein ligt.
Als gevolg van mislukte onderhandelingen met het bestuur in de voorgaande maanden, hanteert het kamp een beleid van niet-onderhandeling. De universiteit gaf eerder verklaringen af waarin zij investeringen in Israëlische bedrijven ontkende en zich neutraal voordeed. Onze weigering om met het bestuur te praten heeft ertoe geleid dat het CvB ons negeerde, een strategie die we moeten tegengaan door onze zichtbaarheid en druk te vergroten.
De impact van ons kamp is groot en dat blijkt uit de groeiende steun. Op dag één ondersteunden 40 medewerkers ons – nu zijn dat er meer dan 100. Aangemoedigd door onze
aanwezigheid, bediscussiëren en steunen steeds meer studenten de pro-Palestijnse zaak. De universiteitskrant Ukrant is begonnen met het publiceren van artikelen met pro-Palestijnse perspectieven, een opmerkelijke verandering ten opzichte van eerdere stilzwijgen hierover.
Als onze eisen niet worden ingewilligd, moeten we hier misschien nog twee maanden blijven. Veel studenten, vooral op het Zernike, zijn zich niet bewust van onze zaak. Het uitbreiden van ons bereik naar deze studenten en medewerkers is van cruciaal belang. Alleen door collectieve actie in grote aantallen kunnen we de universiteit onder druk zetten om haar stilzwijgen te doorbreken!
Illinca Sfrijan-Penciu
____________________________________________________________________
Maastricht: strijd is niet voorbij
Tien dagen lang hebben studenten in Maastricht de Faculteit van Sociale Wetenschappen (FASoS) omgedoopt tot ‘Rafah Garden’. Geleidelijk aan werd dit kampement een alternatieve universiteit met teach-ins over Palestina, neurodiversiteit en neoliberalisme.
De studenten kregen praktische ondersteuning van de faculteitsmedewerkers. In tegenstelling tot Amsterdam en Utrecht, koos de rector in Maastricht voor repressieve tolerantie. De leus ‘no cops on campus’ werd in Maastricht werkelijkheid. Studenten in de binnentuin raakten echter ook wat in een isolement vanwege een pasjessysteem bij de ingang, waardoor contact met de buitenwereld werd bemoeilijkt.
Het College van Bestuur (CvB) probeerde de boel in te tomen met vage beloftes. Het verklaarde een commissie te gaan instellen die banden met universiteiten in het Midden-Oosten gaat onderzoeken.
Vanuit Rafah Garden zijn de bezetters twee keer overgegaan tot een vorm van escalatie. Vijf studenten gingen in hongerstaking. Dat was dapper, maar ook lastig: hierdoor ging ook veel aandacht uit naar het welzijn van de hongerstakers. Studenten hadden zich beter kunnen richten op het verbreden van de strijd: alleen de massa’s kunnen immers verandering afdwingen.
De tweede escalatie was op de tiende dag: studenten bezetten toen het bestuursgebouw van FASoS. Toen de driehoek met uitzetting dreigde, hielden studenten de eer aan zichzelf. De eisen aan het CvB waren belangrijker dan een kat-enmuisspelletje spelen met de politie.
De strijd in Maastricht verbreedt zich. Zo was er een dag na de ontruiming een voor Maastrichtse begrippen grote demonstratie. Deze werd georganiseerd door een coalitie van PvdD, SP, FPM, Internationale Socialisten, PRIDE en Palestijnse groepen. Net als elders in het land denken ook in Maastricht universiteitsmedewerkers steeds openlijker kritisch na over hun eigen positie in deze genocide en hun werkomgeving.
Eddy Hopman