‘Wat het Tunesische volk heeft gedaan zullen wij herhalen in de hele Arabische wereld’
Foto: Palestijnen demonstreren vandaag in Gaza Stad uit solidariteit met het uit het zadel stoten van de Tunesische president Ben Ali
Door Michiel Bakker
Marx en Engels schreven ooit dat het kapitalisme naast rijkdom en winst voor de rijken ook z’n eigen doodgravers creëert. Tunesië is daarop geen uitzondering. Ben Ali was 23 jaar lang de leider van een ogenschijnlijk onwankelbare dictatuur. Tunesië, met slechts 10 miljoen inwoners en beperkte rijkdom aan kostbare bodemstoffen, ontwikkelde zich onder zijn harde hand tot een groeiende economie. Het was de ideale Arabische partner in de ogen van het Westen: loyaal in de war on terror en dienstbaar aan het IMF.
Toch bleef Tunesië een land van grote contrasten; 80 procent van de nationale productie vindt plaats in de noordelijke en oostelijke kustregio, terwijl 40 procent van de bevolking in het arme westen en oosten leeft. Dit had een constant hoge werkeloosheid tot gevolg.
Sinds de jaren ’90 wist het regime de ongelijkheid ‘acceptabel’ te maken door een beperkt sociaal zekerheidsstelsel in te stellen, de positie van vrouwen te versterken en vooral door te investeren in hoger onderwijs om de relatief jonge bevolking tegemoet te komen. Het resultaat was inderdaad veel hoogopgeleiden, maar nauwelijks werkgelegenheid. Tussen de 25 en 30 procent van de mannelijke en meer dan 40 procent van de vrouwelijke hoogopgeleiden is werkloos.
Sociale strijd
Tunesië heeft een rijke traditie van sociale strijd en opstanden. Het tijdschrift Foreign Policy memoreert dat januari traditioneel een slechte maand is voor de elite van het land, met onder andere een algemene staking in 1978, een opstand in 1980 en voedselrellen in 1984. Ben Ali’s antwoord op sociale onrust was een systeem waarin maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen in een ondergeschikte rol werden opgenomen en geleid door zijn partij, de RCD.
Hierin was een belangrijke rol weggelegd voor de nationale vakbond de UGTT, waarvan de leiders in ruil voor steun aan de dictatuur concessies konden afdwingen voor hun leden. Maar de groei van de economie kwam voor een groot deel terecht bij een kleine kring rondom de president en de familie van zijn tweede vrouw, de gehate Trabelsi’s.
De ruimte om concessies te doen verminderde sterk door de enorme corruptie en tegenvallende economische groeicijfers in 2008 en 2009. Een piek in voedselprijzen op de wereldmarkt en de recente zelfverbranding van een werkloze afgestudeerde fruitverkoper, de 26-jarige Mohamed Bouazizi in Sidi Bouzid, toonde aan dat zelfs de succesvolste dictatuur in Noord-Afrika gebouwd is op zand.
Startschot
Bouazizi’s dood was het startschot voor een massaopstand waarin de jarenlange angst voor repressie opzij werd gezet en overheidsgebouwen en villa’s van de rijke elite in brand werden gestoken. Het regime begon onder deze druk te scheuren: concessies doen of keihard onderdrukken?
Ali koos voor beide: het omsingelen en isoleren van verzetshaarden, het neerschieten van demonstranten, en het beloven van prijsverlagingen en democratie. Maar de geest was definitief uit de fles. Cruciaal in zo’n revolutionaire situatie is het zelfvertrouwen en het organisatievermogen van de demonstranten.
Foreign Policy en bronnen op internet benadrukken de rol daarin van lokale afdelingen en militante branches van de UGTT, die van leraren, journalisten, advocaten en verplegers, waarvan de achterban jong en woedend en niet meer bereid was te luisteren naar hun corrupte leiders. Op 4 januari werd de UGTT onder deze druk gedwongen zich in een statement uit te spreken tegen het regime. De strijd verspreidde zich naar Tunis en gaf daar op 14 januari Ben Ali de genadeklap.
Vacuüm
Hoe deze revolutie zich zal ontwikkelen is onzeker. Het vertrek van Ben Ali heeft een vacuüm achtergelaten. De macht ligt nog op straat, maar voor hoe lang? De stad Sfax is op 9 januari door een algemene staking in feite overgenomen door de lokale afdeling van de UGTT en de demonstranten. Het laat zien dat er ruimte en vertrouwen is voor een alternatief van onderop.
Het leger blijkt geen betrouwbare bondgenoot meer. Ben Ali trok het leger terug toen bleek dat soldaten zich verbroederden met demonstranten. Tegelijkertijd zijn er verhalen over veiligheidstroepen en bendes van de RCD die op georganiseerde wijze plunderingen en rellen uitlokken om een deel van de bevolking rijp te maken voor een terugkeer naar ‘orde en veiligheid’. Het regime is dus nog niet verslagen.
De optie van een regering van ‘nationale eenheid’ zal weinig vertrouwen wekken. Een bevolking die Ben Ali durfde te verjagen zal geen nieuw bewind met zijn onderkruipers tolereren. Veel zal afhangen van de rol van de UGTT. Zal het zich ontpoppen als het orgaan van verzet, zoals in de afgelopen dagen is gebleken, of zullen de leiders de controle terugkrijgen en hun hand uit steken naar de elite?
Omringende landen
De impact van de revolutie is ook niet uitgespeeld in de omringende landen. Algerije bijvoorbeeld, waar al langer een opstand van arme jongeren woedt, heeft als voorzorgsmaatregel de politie een loonsverhoging van 50 procent gegeven.
Dat deze opstand grote gevolgen kan hebben voor de regio illustreert een commentaar van een Egyptenaar op de BBC: ‘Ik feliciteer de Tunesiërs met hun succesvolle revolutie. Zij hebben de deuren voor ons geopend; alle Arabieren leven onder dezelfde omstandigheden, onder dezelfde onderdrukkende regimes, dezelfde dictators. Wat het Tunesische volk heeft gedaan zullen wij herhalen in Egypte, Syrië en de hele Arabische wereld.’
Onlangs beschreven islamofoben Jansen, Kluveld en Ellian in een ‘zwartboek’ over de Islam, de ‘onmogelijkheid van democratie’ in een Arabisch land. Maar als deze revolutie zich verspreidt, zal hun bondgenoot Israël mogelijk het laatste onderdrukkende regime in de regio blijken.