Waarom de arbeidersklasse?

Arbeiders staan centraal in socialistische politiek. De reden is dat ze een cruciale rol spelen in het kapitalisme, en de verandering ervan.
3 juni 2016

Door Mark Kilian

Wie als socialist discussieert over de arbeidersklasse, krijgt vaak twee soorten respons. De eerste is dat mensen denken dat arbeiders niet meer bestaan. De andere opvatting is dat arbeiders belangrijk zijn omdat het een van de onderdrukte groepen is in onze maatschappij. Dit laatste idee leeft breed onder activisten. Racisme, vrouwenonderdrukking en klassenonderdrukking – ‘klassisme’ – zijn dan naast elkaar bestaande systemen, en je kunt de ene bestrijden, de andere of allemaal.

Dit was echter niet Marx’ visie. Als hij onderdrukking als vertrekpunt had genomen, had hij waarschijnlijk de boeren gezien als strijders voor maatschappelijke verandering. In Europa, en nog veel meer in gekoloniseerde landen als India, leden zij het duidelijkst onder de status quo.

Marx’ analyse was erop gericht om de fundamentele bron van ongelijkheid in het kapitalisme bloot te leggen, en de handvatten aan te wijzen waarmee we de maatschappij kunnen veranderen.

Basis

Arbeid is de basis van elke maatschappij. Zoals Friedrich Engels zei, gaan marxisten uit van ‘het simpele feit… dat de mensheid in de eerste plaats moet eten, drinken, onderdak en kleding hebben, voordat hij politiek, wetenschap, kunst, religie etcetera kan nastreven’.

Niet alleen arbeiders produceren welvaart. In voorkapitalistische maatschappijen werd de meeste arbeid verricht door boeren en slaven. Maar in het fabriekssysteem dat Marx bestudeerde, ontwikkelden zich de twee klassen die een steeds dominantere rol gingen spelen, arbeiders en kapitalisten.

Het werk dat arbeiders doen heeft twee kanten. De producten die ze maken, bevredigt een menselijke behoefte, of preciezer: er is vraag naar. Maar arbeiders hebben als individu niets te zeggen over de hoogte van hun loon, arbeidsomstandigheden, werktijden, of wat ze maken en voor wie. Ze zijn gedwongen om hun arbeidskracht te verkopen om te kunnen overleven.

Als we zeggen dat arbeiders worden uitgebuit, betekent dat niet – zoals sommige vakbondsleden denken – dat arbeiders een ‘oneerlijk laag’ loon krijgen. Dat zou het woord veranderen in een morele categorie. Uitbuiting houdt in dat het loon van arbeiders minder waard is dan de producten die ze maken. Zo is arbeid de bron van de winst van grote bedrijven.

Als mensen zeggen dat ‘de arbeidersklasse verdwenen is’, maken ze de fout om Marx’ analyse te willen invullen met een bepaalde levensstijl – beroerde woningen, een overall – of een concreet product, bijvoorbeeld staal of textiel. Maar dit miskent de dynamiek van het kapitalisme, dat vanwege de onophoudelijke concurrentie steeds opnieuw alle productievoorwaarden, en daarmee de maatschappelijke verhoudingen, op zijn kop zet.

Voortschrijdende modernisering en arbeidsdeling hebben geleid tot de opkomst van de computersector, de uitbreiding van het onderwijs en zorg. De landbouwsector wordt steeds meer gedomineerd door grote bedrijven met personeel, en het kleinwinkelbedrijf maakt plaats voor kapitalistische supergrootgrutters.

Terwijl arbeiders in Marx’ tijd een kleine minderheid waren, is nu meer dan de helft van de wereldbevolking afhankelijk van een loon, en heeft tegelijkertijd weinig tot geen controle over haar werk.

Collectief

Wie voor een egalitaire maatschappij wil strijden, kan alleen al daarom niet heen om de loonslavernij. Maar er is een andere reden.

Bij alle eerdere maatschappelijke veranderingen kon zich, in de schoot van de oude maatschappij, een nieuwe heersende klasse ontwikkelen. Stedelijke burgers voorzagen de feodale adel en kerk van gespecialiseerde waren – wapens, sieraden, gebruiksvoorwerpen – en diensten. De macht en rijkdom die ze zo verzamelden, konden ze aanwenden in de revoluties die hen aan de macht bracht.

Binnen het kapitalisme is het verzamelen van zulke reële macht ondenkbaar. Maar door de toenemende proletarisering komt wel steeds meer potentiële macht te liggen bij arbeiders. En in tegenstelling tot de klasse van arme boeren, vormen arbeiders die zich verzetten tegen hun uitbuiting een ‘natuurlijk’ collectief. Waar boeren hun stuk grond kunnen claimen, bezitten arbeiders niet ‘hun’ havenkraan, lopende band of schoolklas.

Dat maakt verzet tegen seksisme, homofobie of racisme niet opeens onbelangrijk, of ondergeschikt. De arbeiders van vandaag zijn mannen en vrouwen, LGBTQ en hetero, en van allerlei kleur, religie en achtergrond. Het is juist in de context van uitbuiting dat verzet tegen die onderdrukking een nieuw belang krijgt.

Als voorbeeld kan de schoonmakersstrijd dienen van enkele jaren terug. Witte, mannelijke schoonmakers die PVV-sympathieën hadden, waren in de staking gedwongen om zich af te vragen wat nu écht van belang was: de huidskleur of het hoofddoekje van hun vrouwelijke collega’s, of die gezamenlijke cao? In het proces van klassenstrijd worden reactionaire ideeën op scherp gezet, en vaak gebroken. Dat creëert de solidariteit die arbeiders nodig hebben voor een socialistische omwenteling.

Ook in het socialisme moeten we eten. Het zijn de arbeiders die de bedrijven kunnen overnemen, en onder eigen controle verderproduceren. In de geschiedenis is gebleken dat een golf van stakingen kan uitgroeien tot uitdaging van de regering en het kapitalisme zelf. Daarom zei Lenin dat achter elke staking de Hydra van de sociale revolutie schuilt.