Waar komt ongelijkheid vandaan?
Door Ewout van den Berg
Vorige maand publiceerde het Centraal Plan Bureau een onderzoek naar ongelijkheid in Nederland. Hieruit komt naar voren dat 1 procent van de inwoners in totaal bijna een kwart bezit van het totale vermogen. De 10 procent rijkste inwoners bezitten samen meer dan zestig procent van het vermogen, terwijl de armste 50 procent een negatief vermogen heeft. Hiermee is Nederland ongeveer even ongelijk als de Verenigde Staten.
Sinds het begin van de crisis zijn deze verschillen alleen maar toegenomen. Vóór de crisis bezat de 1% nog 20 procent van het totale vermogen. Ontving de gemiddelde baas van een bedrijf aan de AEX-index in 2008 nog veertig keer zoveel als de gemiddelde werknemer, nu is dat 51 keer zoveel. Maar het is met name de ongelijkheid in vermogen die gestegen is.
Volgens Piketty komt dit doordat rendement op vermogen groter is dan de economische groei. Een voorbeeld uit de praktijk: terwijl de Nederlandse economie in 2013 met 0,8 procent kromp, leverde het meest conservatieve aandelenpakket bij Rabobank, de safe mix, een rendement van rond de 4 procent.
Iemand die begin 2013 een miljoen euro op de bank had staan, kon aan het einde van het jaar 40.000 euro bijschrijven zonder hiervoor uit bed te hoeven komen. Wanneer burgerlijke commentatoren het waardevolle onderzoek van Piketty bespreken, zijn er twee punten die naar de achtergrond verdwijnen.
Wie profiteert?
Ook als de economie groeit, is het de vraag wie hiervan profiteert. Terwijl de arbeidsproductiviteit in Nederland tussen 1980 en 2010 met bijna 2 procent per jaar toenam, bleven de reële lonen nagenoeg gelijk. Het verschil ging naar de grotere winsten voor het bedrijfsleven en hun aandeelhouders. De reden hiervoor is, in de woorden van multimiljardair Buffett: ‘Er is een klassenstrijd gaande, en het is mijn klasse, de rijke klasse, die deze voert en aan het winnen is’.
Deze strijd wordt in de eerste plaats gevoerd waar de winsten vandaan komen: op de werkplek. Kapitaal kon zijn macht over arbeid vergroten door een frontale aanval op de positie van de vakbond.
In Engeland was hiervoor een confrontatie nodig met de mijnwerkers, terwijl in Nederland de vakbond zich met het akkoord van Wassenaar medeverantwoordelijk maakte voor de winstgevendheid van de BV Nederland. Dat FNV-topman Heerts nu akkoord gaat met de afbraak van de ontslagbescherming zal deze ongelijkheid alleen maar vergroten.
Belastingpolitiek is niet neutraal
Belastingpolitiek is ook een vorm van klassenstrijd. De afgelopen twintig jaar heeft hier een grote verschuiving plaatsgevonden van directe belastingen (op inkomen en vermogen) naar indirecte belastingen (btw en accijnzen). Waar in 1990 de winstbelasting nog goed was voor 13 procent van de totale belastingopbrengst van de staat, was dit in 2010 gedaald tot 9 procent. Ook de staatsinkomsten uit vermogensbelasting daalden in dezelfde periode, van 5 procent tot 2 procent van het totaal.
Het kabinet van PvdA en VVD zet deze lijn verder door. De rijkdom van de 1% wordt in stand gehouden wanneer ouders belastingvrij 100.000 euro kunnen schenken aan hun kinderen. De 10 procent hoogste inkomens ontvangen samen ongeveer evenveel geld aan hypotheekrenteaftrek als álle bijstandsgerechtigden bij elkaar.
VVD’er Wiebes gebruikt de chaos op zijn eigen ministerie als argument om het belastingstelsel om te gooien. ‘Versimpeling’ is hier het codewoord voor minder belasting voor de rijken en lastenverzwaring voor de armen. Het onderzoek van Piketty toont aan dat bezuinigen niet nodig is als we het geld halen waar het zit.
Helaas weigert hij zelf te breken met het kapitalisme. Maar ook om zijn wens van een hogere belasting op vermogen te realiseren, is veel strijd nodig. Het is deze strijd die ons uiteindelijk ook in staat stelt een einde te maken aan een systeem gebaseerd op productie voor de winst van een minderheid in plaats van de behoeftes van mens en natuur.