Vluchtelingen en het oog van Béla Tarr

Het getuigt van lef als een museum de eerste ruimte van een tentoonstelling begint met een ruimte met hekken en prikkeldraad. Dat is precies wat Eye in Amsterdam doet, met een expositie van de Hongaarse filmmaker Béla Tarr.
23 maart 2017

Door Mark Kilian

Till the End of the World is de eerste expositie van filmmaker Béla Tarr. Hij heeft geen Hollywood-instelling, maar liet zich voor zijn cinematografie inspireren door artiesten als schilders. ‘Ik beschouw film nog steeds niet als showbusiness, maar als de zevende kunst’, zei Tarr.

Eigenlijk was hij gestopt met filmen. Tarr vond dat je als filmauteur ‘altijd dezelfde film maakt’ en dat hij was uitgepraat. Maar de vluchtelingencrisis en de houding van Europese landen daarin vormde voor hem de aanleiding om opnieuw de camera te pakken. Het is per slot Hongarije dat één van de grootste hekken tegen de vluchtelingen neerzette.

In de eerste zaal wordt je als bezoeker ‘sober’ ontvangen. Meterslang hekwerk, met prikkeldraad erachter, scheiden je van menshoge foto’s van vluchtelingen. Hier is de enige kleur in de expositie.

Vervolgens loop je door de wind, langs een dode eikenboom. Onwillekeurig dringt het beeld zich bij me op van de scène in Mad Max IV, waarin de hoofdpersonen, op zoek naar een oase, in the middle of nowhere een dode boom tegenkomt. Symboliseert dit de moeilijke tocht van vluchtelingen, of is dit het contrast tussen hoop en werkelijkheid?

De zalen daarna zijn een soort installaties: ingericht met schermen, waarop zwart-witclips van Tarr worden geprojecteerd. De meeste zijn ontleend aan zijn eerdere films, en hier in een nieuw verband bijeen gebracht. Om beurten of tegelijk worden ze afgespeeld.

Visueel

Tarr werkt heel visueel. Hij werkt met lange, langzame shots. Hoewel hij geen heldere verhaallijn heeft, trekt hij je het scherm in met compositie en het ritme in zijn film. De meeste clips hebben geen gesproken tekst, maar zijn omlijst met wat melancholieke muziek.

Eén van die scènes komt uit Werckmeister Harmóniák (2000). Het is een optocht van boze dorpsbewoners, vooral mannen, die met fakkels en stokken door de straat lopen. Hoewel je niet weet wat ze gaan doen, is wel duidelijk dat de tijd van praten over is. Afhankelijk van het doelwit, is het vluchten of meevechten.

In contrast daarmee staat een dansscène in een plaatselijk etablissement, waar mensen met elkaar ronddansen in een kring. Er wordt omhelsd, schouders geklopt, gepraat. Maar de dronken mimiek van sommigen en de modder op de vloer geven het gevoel dat ook deze mensen zich niet aan de ellende hebben ontworsteld.

Triest en komisch lopen door elkaar. In een bar komt, tegen sluitingstijd, een jongeman binnen die de aangeschoten kerels een zonsverduistering uitlegt. Drie mannen beelden uit hoe de maan om de aarde heen draait, en deze weer om de zon – en allemaal ook nog om hun eigen as heen. Als de jongeman als enige bij sluitingstijd het café verlaat, zegt hij tegen de barman ‘Het is nog niet voorbij’.

Buiten beeld

Zo vestigt Tarr de aandacht op zaken die buiten beeld zijn. Mensen kijken naar iets, buiten beeld. Ze stellen vragen of zeggen bizarre dingen, maar verwijzen continu naar zaken die buiten beeld blijven. Een meisje, Erika Bók, loopt met haar dode kat over een modderige landweg – waarvandaan, waarheen? Hoe ziet je wereld eruit als je net uit Syrië komt en niemand meer hebt?

De clip Muhamed maakte Tarr speciaal voor de expositie. Een jongetje speelt accordeon, en de camera zoomt langzaam uit en in. Rond hem zien we borden van winkels en reclames van merken als Hot Wheels. Zijn plichtmatige spel laat zien dat hij niet speelt om de muziek, maar om te overleven. Maar voor wie speelt hij, en heeft hij straks wel geld om ook maar iets van die luxe te kopen?

Béla Tarr is langdurig politiek geëngageerd. Al in zijn middelbare schooltijd sloot hij zich aan bij een groep intellectuelen en artiesten die zich identificeerden met de arbeidersklasse – in hoegenaamd ‘communistisch’ Hongarije!

Destijds had Hongarije ook een hek – aan de grens met Oostenrijk. Lang voor de val van de Muur ontmoette Tarr een groep reizigers (‘zigeuners’ is de racistische term) die een uitreisvisum wilden om daar te kunnen werken. Hij schreef een brief aan staatshoofd János Kádár om voor hen op te komen, en maakte een film over hen, The Gypsy Workers Brigade, waar de partij niet bepaald blij mee was.

Volgens de brochure is de expositie ‘Niet eens zozeer een politiek statement, maar veeleer een appèl aan de mensheid, aan de Europese burgers en politici om de universele waarden van de mens te respecteren.’ Dat klinkt als een liberale draai aan het leven van iemand die vroeger echte socialistische idealen had.

Maar we moeten Béla Tarr niet tekort doen. Dat is namelijk de draai die de meesten van zijn generatie hebben gemaakt. Hij weigert zijn eigen werk te duiden, inmiddels een klassieke houding van kunstenaars. Maar tegen jonge filmmakers zegt hij: ‘Wees radicaler dan ik’.

Béla Tarr
Till the End of the World
Eye Filmmuseum Amsterdam
t/m 7 mei 2017