Vleugje muiterij in Amerikaanse bezettingsmacht

Amerikaanse politici in het Bush-kamp, nagepraat door veel media, zien hoop gloren in Irak. Het geweld neemt af, het aantal Amerikaanse militairen dat maandelijks omkomt is vanaf de zomer gedaald, de surge, de inzet van 30.000 extra militairen, werkt. Het is een vertekend beeld.
15 december 2007

Amerikaanse soldaten in Irak

Michael Schwartz legt in een interview met de Amerikaanse Socialist Worker uit waar de afname van het geweld mee samenhangt: in de eerste plaats is de verdrijving van Soennieten door Sjiitische doodseskaders – deels verbonden aan regeringspartijen – vrijwel afgerond, evenals de omgekeerde verdrijving van Sjiiten door Soennitische milities uit andere delen.

In de tweede plaats vecht de VS minder met Soennitische milities. Integendeel, die milities krijgen Amerikaanse wapens om tegen Al Qaeda en dergelijke groepen te vechten. Dat maakt deze milities nog niet tot pro-Amerikaans. Maar het betekent wel dat Amerikaanse troepen niet meer dag in dag uit slaags zijn met zo ongeveer de complete Soennitische gemeenschap.

Amerika bewapent zo tegenstanders van gisteren en morgen. Die soennitische milities zijn bovendien onverzoenlijke vijanden van de regering – die óók Amerikaanse steun krijgt. De aanpak zorgt wellicht voor een tijdelijke afname van geweld, maar is als het ware een investering in ongekende nieuwe geweldsexplosies in de toekomst.

Intussen lijdt het Amerikaanse leger onder ernstige slijtage en demoralisatie. Soldaten beginnen onder de stress te bezwijken. Dat leidde onlangs tot een kleine muiterij van een compagnie. De Army Times doet verslag.

De compagnie had eerder vijf manschappen verloren toen een Bradley-voertuig op een bermbom reed. Een van de soldaten kreeg kort daarna later de schrik van zijn leven toen mortieren insloegen terwijl hij op de basis bij de Burger King op zijn hamburger stond te wachten.

Toen enige tijd later bij een andere compagnie vijf soldaten omkwamen omdat ze ook op een bermbom reden, was het voor soldaten van de 2e compagnie genoeg geweest. Ze zaten vol frustraties, angst en wraakgevoelens. Ze praatten met legerpsychologen. Toen ze instructie kregen voor opnieuw een gevaarlijke opdracht, weigerden ze.

Sommige soldaten waren bang dat ‘hun woede een slachtpartij zou kunnen ontketenen.’ Een van hen: ‘We zeiden nee. Als je ons dwingt daarheen te gaan, dan steken we alles in de fik. Er zijn duizend compagnieën. Wij niet. Wij gaan niet.’ De leden van de compagnie werden op andere posities neergezet, liepen promoties mis, en werden voor ‘onprofessioneel’ uitgemaakt door meerderen. Verder gingen represailles niet.

Soldaten die weigeren op patrouille te gaan omdat ze geen oorlogsmisdaden willen plegen, officieren die dit soort protest feitelijk tolereren – het laat een leger zien dat het vermogen om een efficiënte oorlog te voeren aan het verliezen is. De positivo-praat van het Pentagon over het succes van de ‘surge’ is gebouwd op drijfzand.