Vleesschandaal: honger naar winst

Als consumenten hebben we amper zicht op wat er in ons voedsel zit. Door geld- en tijdgebrek zijn de meeste mensen aangewezen op supermarkten, die op grote schaal industrieel gemaksvoedsel verkopen. Samen met een handvol voedselconcerns beheersen zij de voedselindustrie. Zij bepalen wat er in de schappen ligt.
De landbouw en veeteelt, tegenwoordig beter bekend als ‘agribusiness’, en de supermarkten proberen vooral met lage prijzen klanten te trekken. Ze bestellen daarom vlees waar dat het goedkoopst is en verwerken dit bij voorkeur in kant-en-klaarmaaltijden. De prijzen op de vleesmarkt veranderen voortdurend, deels door speculatie.
De voedselproducenten werken met een zogenaamde just-in-timemethode en maken bij een plotseling stijgende vraag gebruik van allerlei toeleveranciers. Daarbij ontstaat de gelegenheid om bijvoorbeeld rundvlees te mengen met producten van slechte kwaliteit en onduidelijke herkomst.
De ondoorzichtigheid van de productieketen werkt dergelijke fraude in de hand. In Engeland verkochte lasagne van het merk Findus bleek paardenvlees te bevatten. Het vlees was geleverd door het Franse bedrijf Comigel, dat diepvriesmaaltijden levert aan zestien landen. Het vlees kwam van slachthuizen in heel Europa en werd door een Cypriotische handelaar naar Frankrijk getransporteerd. Voor op snel geld beluste handelaren is het een klein kunstje om ergens in het proces goedkoop paardenvlees toe te voegen.
Maar de eigenlijke verantwoordelijken voor het vleesschandaal zijn de voedselconcerns die de goedkoopste ingrediënten gebruiken en de autoriteiten die weigeren behoorlijk toezicht te houden.