Vijftig jaar sinds de Anjerrevolutie: ‘De ring verliezen om de vinger te behouden’

Portugese revolutie 1974
Op 25 april 1974 maakten soldaten en generaals een einde aan de Portugese dictatuur onder Marcello Caetano. Hiermee zetten zij een revolutionair proces in gang dat op 25 november 1975 met een nieuwe militaire coup ten einde kwam. De Socialist sprak met historica Raquel Varela, auteur van het boek A People’s History of the Portuguese Revolution (2019).
17 juni 2024

In het begin van het boek merk je op dat de kiem van de Portugese Revolutie in Afrika lag. Wat bedoel je hiermee?

Tijdens het schrijven van mijn boek was ik de enige aan de Portugese academie die betoogde dat de Portugese Revolutie begon met de antikoloniale revoluties in 1961 én dat de Portugese Revolutie niet als ‘bloedeloos’ beschouwd kan worden. Deze was tenslotte onlosmakelijk verbonden met de dertien jaar durende koloniale oorlog in Angola, Guinee-Bissau en Mozambique. In Afrika stierven tijdens de koloniale oorlog 100.000 inwoners van de koloniën en 10.000 aan de kant van het Portugese leger.

Allereerst wilde ik me richten op de arbeidersklasse en dus een geschiedenis van onderop schrijven. Tijdens mijn onderzoek werd mij onmiddellijk duidelijk dat de antikoloniale revolutie, die in 1961 begon in de Portugese gebieden, het begin van de gehele Portugese Revolutie inluidde. Deze gebeurtenis markeerde het begin van de gehele revolutie.

Het is kunstmatig om de antikoloniale opstanden in één deel van het territorium – dat destijds Portugees grondgebied was – los te koppelen van de metropool. Dat zou gelijkstaan aan het negeren van de rol van de Vietnamoorlog in de Amerikaanse burgerrechtenbewegingen of die van de Algerijnse bevrijdingsbeweging in de Parijse opstanden van mei 1968.

In het geval van Portugal is de connectie overduidelijk: de revolutie begon met een staatsgreep in de metropool, georganiseerd door officieren die militair werden verslagen door bevrijdingsbewegingen in Guinee-Bissau. De gewapende strijd van de bevrijdingsbewegingen werd gesteund door dwangarbeiders, die voor Portugal essentieel waren bij de extractie van grondstoffen uit de kolonie. Van alle koloniale mogendheden is Portugal het land dat tot het allerlaatst het meest afhankelijk was van dwangarbeid in zijn koloniën.

De Portugese bourgeoisie speelde ook een cruciale rol in het accumulatieproces van het Britse Rijk. Van de buitenlandse investeringen in Portugal kwam 25 procent uit het Verenigd Koninkrijk. De bevolking van Mozambique werd gedwongen om te werken in mijnen in het naburige Zuid-Afrika. Dwangarbeid in Zuid-Afrika werd voor 60 procent uitbetaald in goud aan de Portugese staat en voor 40 procent in gedevalueerde munt aan de arbeiders.

Het startschot van de Portugese Revolutie was de staking van katoenarbeiders in Baixa do Cassange, Angola, op 3 januari 1961. Als reactie op deze staking voerden de Portugezen een massaal bloedbad uit, met de dood van 5.000 arbeiders tot gevolg. Hierop begon de bevrijdingsbeweging haar gewapende strijd. Dit onderstreept dat de sociale basis van de bevrijdingsbeweging niet slechts gevormd werd door het leger – hier was sprake van een revolutionair proces dat massaal gesteund werd door dwangarbeiders. In de jaren hierna kwam ook de strijd voor een vrij Angola en Mozambique in een stroomversnelling.

Hoe zag Portugal eruit tijdens de dictatuur?

De Portugese dictatuur was een typisch regime voor een bourgeoisie van een staat uit de periferie. Om te overleven op de wereldmarkt verbood ze vakbonden en politieke partijen, en exploiteerde ze arbeid op het platteland van vooral vrouwen. In de jaren 1930 was meer dan 50 procent van de bevolking nog werkzaam in de landbouw, waardoor industriële arbeiders erg goedkoop van voedsel voorzien konden worden. Door deze drie pijlers van de dictatuur – massaal gebruik van gedwongen arbeid in de koloniën, uitbuiting en repressie van fabrieksarbeid en onderontwikkeling van het platteland – had Portugal de laagste lonen in Europa en kon de bourgeoisie concurreren op de wereldmarkt.

In de jaren 1970 was 30 procent van de Portugese bevolking analfabeet. Van het totale overheidsbudget ging 40 procent naar de koloniale oorlog. De meeste Portugezen hadden geen basale sanitaire of watervoorzieningen, het land kende het hoogste moedersterftecijfer van heel Europa, en vrouwen konden niet naar het buitenland zonder toestemming van hun echtgenoot.

Plotseling stortte dit alles in tijdens het meest radicale revolutionaire proces in Europa van de tweede helft van de twintigste eeuw. Van de 9 miljoen burgers waren er 3 miljoen betrokken bij arbeiderscomités, met elkaar verbonden arbeidersraden en wijkraden – organisaties met directe dubbele macht. Artsen namen ziekenhuizen over en leraren bezetten scholen en gaven er leiding aan. Zeshonderd bedrijven werden onder zelfbeheer of coöperatieve controle geplaatst.

Het verhaal van Chili [de sociaaldemocratische regering onder Salvador Allende in 1970-1973, red.] is velen bekend omdat het eindigde in een nederlaag. We zouden de Portugese Revolutie grondiger moeten bestuderen omdat deze eindigde in een halve overwinning. De bourgeoisie moest gigantische concessies doen aan de arbeidersklasse. Het was een soort eenentwintigste-eeuwse revolutie, omdat arbeiders uit de industrie en de enorme dienstensector centraal waren in de creatie van organisaties van dubbele macht.

Vaak wordt de rol van het leger en soldaten in de Portugese Revolutie benadrukt. Natuurlijk hebben zij de dictatuur afgezet, maar in het boek toon je dat de arbeidersklasse werkelijk de drijvende kracht achter de revolutie was. Hoe organiseerden zij zich?

Het is waar dat een deel van het leger in 1975 radicaliseerde en arbeiders, soldaten en commissies organiseerde. Veel soldaten trokken op met arbeiders. Binnen de militaire gelederen was er een contingent dat zich tegen de dictatuur verzette, daar waar een ander deel prodemocratische krachten vertegenwoordigde. Het leger kende zelfs een radicale, revolutionaire factie die de arbeidersrevolutie steunde.

De arbeiders waren buitengewoon goed georganiseerd. In de belangrijkste bedrijven waren er meer dan vierduizend arbeiderscomités, waar verkozen arbeiders direct herroepbare mandaten hadden. Alle beslissingen werden in vergadering genomen. Ook in steden en dorpen waren er duizenden buurtcommissies. De gemeentes zelf hadden geen echte macht. Buurtcomités namen besluiten over de locaties van kleuterscholen, de openingstijden ervan, en de aanleg van tuinen. Huizen werden bezet en gebruikt als theaters voor het vrijetijdsvermaak van arbeiders.

Dit alles werd gecoördineerd door arbeiderscomités, met name in gebieden als Lissabon, Setúbal, Porto en Alentejo. Deze regio’s vormden de spil van het Portugese revolutionaire proces. Hier was sprake van arbeiderscontrole in grote kapitalistische bedrijven. Arbeiders wilden bedrijven niet leiden, maar wel controleren. Ze eisten bijvoorbeeld dat het management niet meer dan twaalf keer mocht verdienen dan de minst betaalde arbeider.

Arbeiders namen ook de leiding over kleine bedrijven, waarbij ze een vorm van collectief beheer invoerden. Voor hen was dit een waardevolle ervaring, maar de impact ervan was gering omdat het niet om de belangrijkste bedrijven ging. In de kernsectoren van kapitaalaccumulatie gaven arbeiders de voorkeur aan arbeiderscontrole. Ze wilden bedrijven niet bezitten, maar kapitalisten vertellen wat ze moesten doen. Bij arbeiderscontrole is er werkelijk een situatie van dubbele macht, waarbij arbeiders hun macht over een groot bedrijf gebruiken tegen het kapitaal en de staat. Het doel hiervan is om de politieke macht te nemen.

Scheepswerfarbeiders van Lisnave in Setúbal waren de voorhoede van dit proces. Daarnaast waren er grootschalige landbezettingen als onderdeel van landhervormingen en de oprichting van coö- peraties in het zuiden van Portugal. In de wijken werden zelfbeheer en democratische leiding ingevoerd in ziekenhuizen, scholen en openbare diensten. Er waren democratische commissies die de leiders kozen.

De revolutie was een omvangrijk proces. Mensen stelden zichzelf vragen als: waarom werken we eigenlijk? Waarvoor werken we? Wat is de betekenis van werk? Onderwerpen als plezier op de werkvloer en een gemeenschappelijke manier van leven stonden centraal.

Vaak wordt gevraagd wat socialisme inhoudt. Het standaardantwoord dat mensen daarop krijgen, verwijst meestal naar het stalinisme zonder te wijzen op voorbeelden zoals zelforganisatie tijdens de Russische Revolutie. En wat dacht je bijvoorbeeld van de democratische organisatie tijdens de Portugese Revolutie als voorbeeld van socialisme? Het schrijven van geschiedenis is altijd een strijd om het collectief geheugen en tegenwoordig ook een strijd om macht.

De heersende klasse nationaliseerde zelfs bepaalde sectoren van de economie om zich te verdedigen tegen arbeiderscontrole. Waarom deden ze dit?

De kwestie van nationalisering is erg interessant, omdat arbeiders controle hadden genomen over de bankensector. Ze stonden niet toe dat kapitaal het land uit stroomde. De Communistische Partij wilde alleen de meerderheid van de vakbonden in de sector controleren, maar bij de banken vond je ook arbeiderscomités. Er bestond dus een massale beweging van onderaf.

De bourgeoisie besloot uiteindelijk het bankwezen te nationaliseren. In het Portugees bestaat het gezegde: ‘de ring verliezen om de vinger te behouden’. Nationaliseringen dienden als middel om de controle van de arbeiders in te perken. Overigens kregen de eigenaars van banken geen compensatie vanwege de macht van de arbeiders.

Vandaag de dag blijft de discussie over nationalisering relevant. Tijdens de economische crisis van 2008 was er slechts één overheersend verhaal: dat kwam erop neer dat een crisis slecht is voor arbeiders. Tijdens de internationale economische crisis van de jaren 1970 probeerde de bourgeoisie anticyclische maatregelen te nemen, maar dat lukte niet omdat arbeiders zich tegen haar verzetten.

In crisissituaties, zoals Karl Marx al aangaf, kan het kwartje twee kanten op vallen. Een crisis hoeft niet uit te monden in een nederlaag van de arbeidersklasse; integendeel, zij kan een moment zijn waarop arbeiders vooruitgang boeken in revolutionaire zin. Dat is duidelijk gebeurd in Portugal. In twee jaar tijd ging in totaal 18 procent van het inkomen van het kapitaal naar de arbeiders – de grootste herverdeling van welvaart in de Portugese geschiedenis.

Hoe verhield de Portugese Communistische Partij zich tot het revolutionaire proces?

De Socialistische Partij – die aan het begin van de revolutie piepklein was – bleef trouw aan de NAVO en de VS, en ontving aanzienlijke financiële steun. De grootste donatie kwam van de Duitse sociaaldemocratische SPD, ter ondersteuning van de opbouw van de Socialistische Partij in Portugal. Op die manier hoopten de geldschieters een civiel, contrarevolutionair, en reformistisch tegenwicht voor de Portugese Revolutie op poten te zetten, zoals in Frankrijk gebeurde in 1947.

De Communistische Partij is ook een contrarevolutionaire partij, maar op een andere manier dan de Socialistische Partij. De Communistische Partij was tegen dubbele macht en arbeiderscomités. Ze pleitte ervoor dat arbeiders georganiseerd werden in vakbonden in plaats van in arbeiderscomités waar arbeiders een directe stem en herroepbare mandaten hadden. De vakbonden maakten alleen gebruik van een representatieve stem. De Communistische Partij was dus voorstander van representatieve democratie en tegen directe democratie.

Dit komt doordat de Communistische Partij trouw was aan de geallieerde machten van Jalta en Potsdam, die Europa na de Tweede Wereldoorlog in invloedssferen verdeelden. Portugal zou tot het Westen behoren en werd lid van de NAVO, terwijl de Communistische Partij gelieerd was aan de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie wilde wel Angola voor de MPLA, maar Portugal niet.

Radicaal links verwierf veel macht op de werkvloer en daagde daarmee de hegemonie van de Communistische Partij uit. Er waren diverse groeperingen, waaronder maoïsten, guevaristen, anarchisten en enkele trotskistische organisaties. Echter, er ontbrak een overkoepelende strategie om al deze organisaties van dubbele macht te verenigen. Er was bovendien geen bolsjewistische partij die richting kon geven aan het revolutionaire proces. Door dit gebrek aan eenheid kon de Portugese Revolutie verslagen worden in de staatsgreep van 25 november 1975.

In negentien maanden tijd doorliep de revolutie verschillende fases en kende ze liefst zes verschillende regeringen. Kun je hier meer over vertellen?

Hoewel regeringen een belangrijke rol spelen, richt ik mij in mijn boek op het revolutionaire proces en niet op de overheid. Sociale geschiedenis verschilt van politieke geschiedenis en ik geloof dat veranderingen in regeringen een weerspiegeling zijn van de klassenstrijd. Door te begrijpen wat er op de werkvloer gebeurde, wordt duidelijk waarom regeringen niet konden overleven. Politieke instabiliteit was een gevolg van het verloop van de klassenstrijd. Daarom beschrijf ik vooral de talloze stakingen, demonstraties en bezettingen.

Regeringen konden de intensiteit van de klassenstrijd niet aan. Opeenvolgende regeringen probeerden sociale conflicten te vermijden, maar dat mislukte. Het alternatief bleek uiteindelijk een staatsgreep, waarbij enorme concessies gedaan werden. Daardoor verschilt deze staatsgreep van Augusto Pinochets coup in Chili van 1973. Er was sprake van een enorme consensus en dwang, net zoals in het Frankrijk van 1947 het geval was. [Communisten werden uitgesloten van de regering en in ruil hiervoor ontving Frankrijk geld als onderdeel van het Marshallplan, red.].

Je vergelijkt de Portugese Revolutie met Chili, waar de sociaaldemocratische regering in 1973 op zeer gewelddadige manier werd afgezet. In het geval van Portugal spreek je van een ‘democratische contrarevolutie’ onder leiding van de Socialistische Partij. Wat verklaart het verschil en het succes ervan?

Tot aan de coup in Chili in 1973 werden revoluties neergeslagen met staatsgrepen, doorgaans geïnitieerd door imperialistische landen in samenwerking met de nationale bourgeoisie. Tijdens de Portugese Revolutie was het leger echter verdeeld. Het kon daarom niet tegen de revolutie worden ingezet. Volgens Frank Carlucci, het diplomatieke hoofd van de VS in Portugal, waren er twee grote problemen: Vietnam en Portugal. De VS vreesde dat de Portugese Revolutie, die indertijd grote invloed had op de politieke situatie in Spanje en Griekenland, zich ook zou verspreiden tot in Frankrijk en Italië.

Omdat het leger zoals gezegd te verdeeld was, concludeerde de bourgeoisie dat de revolutie niet enkel met militaire middelen de kop in kon worden gedrukt. Hiervoor gebruikten ze de verkiezingen, omdat representatieve democratie tot andere resultaten leidt dan directe democratie. Vanuit de VS en Duitsland werden gigantische sommen geld naar Portugal gestuurd om de Socialistische Partij en de vakbonden op te bouwen.

Op 25 november 1975 arresteerde een groep samenzwerende legerleiders meer dan honderd radicale functionarissen. Zij stuurde de soldaten van de militaire basis naar huis en liet de gearresteerden pas na drie maanden vrij. Vervolgens deed ze enorme concessies, waaronder de opbouw van een welvaartsstaat, nationale gezondheidszorg, gratis universeel onderwijs, beschermde banen, en ontslagvergoeding. Deze concessies waren onderdeel van het contrarevolutionaire proces, dat sterk leek op het ontstaan van de welvaartsstaat in Europa tussen 1945 en 1947. Het doel daarvan was het verzet te overtuigen de wapens neer te leggen.

Deze ervaring in Portugal om het revolutionaire proces te vermijden, werd meegenomen bij de Spaanse overgang van de franquistische dictatuur en bij het einde van de kolonelsdictatuur in Griekenland. Een blauwdruk van deze ‘vreedzame’ overgang naar democratie, gekenmerkt door concessies en onderhandelingen van bovenaf, werd vervolgens toegepast in Latijns-Amerika om in de jaren 1980 de dictatuur in Argentinië en Chili te beëindigen. Hoewel dit proces algemeen bekendstaat als de Carter-doctrine, zou het beter vernoemd kunnen worden naar Mário Soares, het hoofd van de Socialistische Partij, die een leidende rol speelde in de transitieperiode.

Soares beweerde dat hij Portugal wilde behoeden voor een Sovjetdictatuur, maar in werkelijk heid ambieerde de Communistische Partij geen machtspositie in Portugal. Ze wilde macht in Angola. Bovendien was er geen dreiging van een Sovjet- of stalinistische dictatuur. Wel was er een reële dreiging van sovjetdemocratie – nooit eerder hadden zo veel Portugezen zo veel zeggenschap over hun eigen leven.

We leven in een crisis van de representatieve democratie. Tijdens verkiezingen stemmen tien miljoen Portugezen, waaronder mensen die zelden de deur uitgaan, zoals conservatieve en noordelijke boeren. Zij stemmen eens in de vier jaar en bepalen zo wie er aan de macht komt. In een arbeidersdemocratie hebben drie miljoen mensen niet slechts eens in de vier jaar stemrecht. Ze stemmen dagelijks, in hun buurt en op hun werkplek. Dit brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee: macht voor het volk betekent ook verantwoordelijkheid van het volk. Parlementaire  verkiezingen breken de politieke voorhoede en arbeidersdemocratie. In de Portugese Revolutie stonden de genoemde twee vormen van democratie – representatieve en directe democratie – lijnrecht tegenover elkaar.

We moeten ons telkens weer afvragen welk type democratie we willen. Vaak wordt beweerd dat de burgerlijke democratie het beste systeem is en er niets beters bestaat. Maar betere systemen bestaan wél. We zouden grondiger moeten kijken naar revolutionaire processen in de twintigste eeuw, specifiek naar hoe mensen zich organiseerden. Voorbeelden zijn te vinden in het Portugal van de jaren 1970, de Hongaarse Opstand van 1956, de Parijse opstanden van mei 1968, en Chili in 1972. We moeten lessen trekken uit het verleden om de nachtmerrie van oorlogen om gas en olie, genocides en kapitalistisch verval te bestrijden. Directe democratie is de enige weg vooruit. 

Jij wilt ons nieuws.





    Je emailadres is vereist.