Venezuela: straat tegen elite

Alex Callinicos kijkt naar de tegenstelling in de regering van Hugo Chávez tussen het besturen van een bureaucratische kapitalistische staat en de poging om voor socialisme te strijden.
16 januari 2008

Straat redt Chavez van staatsgreep 2002

Door Alex Callinicos, vertaald uit Socialist Worker

‘Het vaderland, socialisme of de dood’. Met deze woorden legde Hugo Chávez een jaar geleden de eed als president van Venezuela af na een zegevierende herverkiezingscampagne. Vanuit de logica van die eed is de aankondiging van Chávez dat hij het tempo van zijn ‘Bolivariaanse revolutie’ omlaag gaat brengen, reden tot zorg. ‘Ik word gedwongen het marstempo te verlagen’, zei hij. Deze stap volgt op de nederlaag die de regering leed in het referendum van 2 december over haar voorstel tot een nieuwe grondwet.

Chávez spreekt tot de verbeelding van al diegenen in de wereld die tegen neoliberalisme en imperialisme zijn. Vanwege zijn uitdaging van de regering van George Bush, en omdat hij opkomt voor alternatieven tegenover het kapitalisme. Zijn oproep voor een socialisme van de 21ste eeuw leek het einde aan te geven van de periode sinds de ineenstorting van de Sovjetunie, waarin er geen anders systeem dan het kapitalisme denkbaar leek.

Maar de positie van Chávez was altijd gebouwd op een tegenstelling. Het waren de armen van Caracas die hem redding boden toen hij door rechts omvergeworpen werd in april 2002. Zij omringden het presidentiële paleis en dwongen de samenzweerders om hem vrij te laten. Chávez blijft echter het hoofd van een bureaucratische staat, doordrenkt van corruptie, die een economie bestuurt waarin kapitalistische sociale verhoudingen nog steeds overheersen. Daarom wordt zijn politiek twee tegengestelde kanten uitgetrokken.

Hij heeft geprobeerd zijn basis onder de bevolking overeind te houden door de snel gegroeide olie-inkomsten van Venezuela te gebruiken om sociale hervormingen aan te jagen. Instellingen zoals de Bolivariaanse cirkels en de sociale missies zijn bedoeld om de activisten aan de basis te bundelen en te mobiliseren voor initiatieven van de president.

Maar geconfronteerd met de vijandigheid van Washington en de oligarchie van Venezuela, zijn Chávez en zijn bondgenoten ook in de verleiding gekomen om hun greep op het staatsapparaat te versterken. Zo was de schepping van de proregeringspartij, de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV), een initiatief van bovenaf om de steun vanuit de bevolking te kanaliseren. De voorgestelde grondwet bevatte waardevolle hervormingen, maar stond ook toe dat Chávez zich onbeperkt verkiesbaar kon stellen.

De uitslag van het referendum was niet echt een overwinning voor rechts. De Nee-stem was slechts 200.000 hoger dan het aantal stemmen voor de rechtse kandidaat tijdens de laatste presidentsverkiezingen. Het echte probleem was dat de Ja-stem drie miljoen stemmen kleiner was dan het aantal stemmen dat Chávez in die verkiezingen won.

Stephanie Blankenberg, een adviseur van de Venezuelaanse regering, schrijft in de New Statesman: “Het resultaat van 2 december was in wezen een proteststem van de ‘Chavista straat’ tegen de ‘Chavista elite’.’’ Onvrede over over voedseltekorten, inflatie en corruptie bracht een flink deel van de basis van Chávez ertoe om uit de stemhokjes weg te blijven.

Zijn ommezwaai is bedoeld als erkenning van deze onvrede. Chavez beloofde aandacht voor misdaad en voedseltekorten. Het probleem is dat een echte aanpak van deze problemen geen vertraging van het revolutionaire proces vereist, maar een versnelling ervan. Het vergt het breken van de greep van het privékapitaal op de economie. De corruptie kan alleen met wortel en tak worden uitgebannen door het bestaande staatsapparaat te ontmantelen en te vervangen door instellingen van volksmacht. Maar Chávez beweegt juist de andere kant op. Hij heeft de plegers van de staatsgreep van 2002 amnestie verleend en heeft Ramon Carrizales, een officier met bindingen met de grote bedrijven, tot vicepresident benoemd.

Dit doet gevaarlijk denken aan de gang van zaken onder de linkse Volkseenheids-coalitie in Chili in 1972-1973. Toen de rechterzijde, met steun van de Amerikaanse president Nixon, steeds openlijker tot de aanval overging, reageerden arbeiders met het opzetten van hun eigen verdedigingsorganen, de cordones. Maar president Salvador Allende perkte deze initiatieven in en probeerde een overeenkomst met rechts te sluiten. Het ondermijnen van de arbeidersmobilisaties die hiervan het gevolg was gaf rechts het zelfvertrouwen om de militaire staatsgreep van 11 september te plegen waardoor Allende en duizenden linkse militanten omkwamen.

Dit punt is nog niet bereikt in Venezuela. Maar Chávez’ terugtocht markeert het gevaarlijkste moment voor het revolutionaire proces tot nu toe.