Van volksopstand naar permanente revolutie
Door Maina van der Zwan
Net zoals het Midden-Oosten nu, was Europa halverwege de negentiende eeuw in de greep van een golf revoluties. Het continent werd geregeerd door ogenschijnlijk onaantastbare monarchieën. Maar onder de oppervlakte groeiden de klassentegenstellingen. Een opkomende kapitalistische klasse van fabriekseigenaren, ondernemers en handelaren – die Marx de bourgeoisie noemde – was gefrustreerd over de beperkingen van de aristocratische heerschappij en wilde meer wettelijke vrijheden.
Maar de roep om verandering kwam niet alleen vanuit de bourgeoisie. Het groeiende aantal arbeiders en arme boeren had reden te meer voor ongenoegen. Arbeiders leefden opeengepakt in krottenwijken en voedselrellen teisterden Europa.
Marx en 1848
In februari 1848 brak in Frankrijk een woeste volksopstand uit. Soldaten vuurden op betogers, barricaden werden opgeworpen en gebouwen gingen in brand. Toen het paleis belegerd werd, vluchtte koning Lodewijk Filips naar Engeland. Vervolgens verspreidde de geest van revolutie zich razend snel over het continent. Massale strijd brak uit in Duitsland, Oostenrijk, Italië en Hongarije.
Marx en Engels, die toen nog in ballingschap verbleven, spoedden zich naar Duitsland om zich te mengen in het strijdgewoel. Zij positioneerden zich aan de radicale linkervleugel van de democratiseringsbeweging. De verwachting was dat net zoals in de Franse Revolutie de bourgeoisie haar zou leiden, met een republiek als uitkomst.
Maar de bourgeoisie van 1848 was niet die van 1789. Angst voor de arbeidersklasse woog ondertussen zwaarder dan haar liberale overtuigingen. Door heel Europa sloot zij compromissen met de oude orde en zette zij zich vooral in om de stabiliteit te herstellen, zo nodig met artillerie en bajonet.
Engels schreef hierover: ‘Het is het lot van alle revoluties dat deze eenheid van verschillende klassen, die in bepaalde mate altijd de noodzakelijke voorwaarde van elke revolutie is, niet lang stand kan houden. Zodra de overwinning op de gemeenschappelijke vijand is behaald, verdelen de overwinnaars zich in verschillende kampen en richten zij de wapenen op elkaar. Het is deze snelle en passievolle ontwikkeling van klassentegenstellingen die revolutie tot zo een krachtig wapen van sociale en politieke vooruitgang maakt.’
De conclusie die Marx en Engels uit de ervaringen van 1848 trokken was dat de arbeidersklasse zich als een onafhankelijke kracht moet organiseren en alleen strijdend voor haar eigen belangen het revolutionaire proces verder kan stuwen, van democratie naar socialisme. Terwijl ‘de revolutionaire arbeiderspartij gezamenlijk met de kleinburgerlijke democraten optrekt tegen de gevestigde orde, verzet zij zich tegen hen zodra dezen hun positie willen consolideren ten koste van de arbeiders.’ Waar de kleinburgerij de revolutie zo snel mogelijk ten einde wil brengen moet de strijdkreet van de arbeiders zijn: ‘de permanente revolutie!’
Trotski en 1905
Met de uitbreiding van het kapitalisme naar de rest van de wereld verschoven ook de perspectieven voor revolutie van het hart van Europa naar haar periferie. In 1905 brak in Rusland een geweldige stakingsgolf uit die haar eigen democratische organen, de arbeidersraden ofwel ‘sovjets’, voortbracht. De revolutie kwam dicht bij het omverwerpen van de tsaar, maar werd na jaren van repressie uiteindelijk onderdrukt.
De ervaringen van de sovjets hadden echter wel een debat losgemaakt over wat voor soort revolutie in de nabije toekomst mogelijk zou zijn. De meeste socialisten waren van mening dat eerst een kapitalistische democratie gevestigd moest worden voordat het vraagstuk van socialisme überhaupt op de agenda kwam. Leon Trotski, de gekozen voorzitter van de sovjet van Sint-Petersburg, dacht hier anders over.
Voortbordurend op de bevindingen van Marx en Engels ontwikkelde Trotski een theorie voor revolutie in de moderne wereld, waarin volgens hem sprake was van een ‘gecombineerde en ongelijkmatige ontwikkeling’. Ongelijkmatig omdat verschillende delen van de wereld zich in verschillend tempo ontwikkelen. Gecombineerd omdat verschillende ontwikkelingsstadia in elkaar geschoven kunnen worden.
Zo stonden in Rusland aan het begin van de 20ste eeuw de grootste en meest moderne fabrieken van de wereld temidden van een boereneconomie die gebaseerd was op paard en ploeg. Trotski beargumenteerde dat, hoewel de arbeidersklasse een minderheid was, zij door haar concentratie in het hart van een dynamisch systeem een politieke en economische macht vormde die veel verder strekte dan haar aantallen. Als zij in een revolutionair proces zelf de leiding zou nemen en voor haar eigen klassenbelangen zou vechten, dan zou een democratische revolutie door kunnen groeien naar een socialistische revolutie. Dit zou de katalysator kunnen zijn van revoluties over de hele wereld.
De Russische Revolutie van 1917 werd de ultieme bevestiging van Trotski’s theorie. Helaas geldt dat ook voor het uitblijven van een internationale doorbraak. Op het uiteindelijke falen van de Duitse revolutie van 1918-1923 en opstanden elders in Europa bouwden zowel Stalin als Hitler hun zegetochten. Zoals Saint-Just tijdens de Franse Revolutie al had voorspeld: ‘Wie een halve revolutie maakt, graaft zijn eigen graf.’
Die waarschuwing geldt ook voor de huidige revoluties in het Midden-Oosten. De geschiedenis is bezaaid met fantastische revoltes, die begonnen als festivals van de onderdrukten, maar uiteindelijk bewust werden ontspoord of in bloed gesmoord. In al die gevallen werd de mate van strategisch inzicht en organisatie van de arbeidersklasse doorslaggevend getest.
Actueel
De theorie van permanente revolutie is nu net zo actueel als honderd jaar geleden. In grote delen van de ‘derde wereld’ is sprake van geavanceerde technologie en productie temidden van keuterboertjes en middeleeuwse handarbeid – van luxueuze golfbanen temidden van uitgestrekte sloppenwijken, van dictatoriale onderdrukking temidden van vrije massaconsumptie. Het opeen persen van deze verschillende ontwikkelingsstadia en sociale tegenstellingen creëert een explosief politiek mengsel.
In dit soort omstandigheden kan de arbeidersklasse in strijd andere onderdrukte groepen in haar kielzog verenigen, van landloze boeren tot stedelijke armen. Arbeiders kunnen economisch en politiek gewicht geven aan andere deelstrijd.
Dat is één kant van de theorie van permanente revolutie, en dat is wat Marx en Engels bedoelden met hun bekende leus uit Het Communistisch Manifest: ‘Alle bewegingen tot nu toe waren bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de ontzaglijke meerderheid in het belang van de ontzaglijke meerderheid.’
De andere kant is internationalisme. Kapitalisme is een mondiaal systeem en de strijd voor socialisme kan dan ook alleen worden gezien in een mondiale context.
Niets aan permanente revolutie is onvermijdelijk. Het is een theorie van wat mogelijk is, en de ontwikkelingen in de Arabische wereld geven een glimp van haar potentieel. Zoals de oproep van een groep Egyptische stakingsleiders verkondigt: ‘Wij zijn van mening dat als deze revolutie niet tot een eerlijke verdeling van welvaart leidt, zij niets waard is. Vrijheid is niet compleet zonder sociale vrijheid. Het stemrecht is van nature afhankelijk van het recht op brood.’ Hierin ligt de sleutel van permanente revolutie naar de bevrijding van de mensheid.