Valse argumenten voor een vals pensioenakkoord
1. ‘De vergrijzing’ als rechts doemscenario
In de discussie over de pensioenleeftijd speelt de term ‘vergrijzing’ een centrale rol. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat het aandeel van ouderen in de bevolking stijgt en daardoor een stijging van de gemiddelde leeftijd veroorzaakt. Maar de doemscenario’s die door kabinet en werkgevers over de vergrijzing worden verspreid berusten op valse beeldvorming.
Ten eerste is vergrijzing bepaald geen nieuw verschijnsel: Nederland vergrijst sinds 1900 gemiddeld met 0,1 procentpunt per jaar. De oorzaken hiervan zijn vooral een dalende kindersterfte door betere zuigelingenzorg, betere hygiëne en ontwikkelingen in de geneeskunde.
De ‘grijze druk’ die een bepaalde generatie 65-plussers op de beroepsbevolking legde, kon altijd worden opgevangen door de grotere groep werkenden die een generatie later werden geboren. De huidige generatie 65-plussers, waar nu zoveel om te doen is, is geboren tijdens de ‘babyboom’ (1946-1962). Maar het aantal geboorten per jaar nam minder sterk toe dan vaak wordt gesuggereerd. Alleen in 1946 was er sprake van een echte piek: 284.000 tegen 210.000 in 1945. Vanaf 1947 daalde het aantal geboortes weer tot 246.000 in 1962.
Normaal zou deze ‘geboortegolf’ gemakkelijk zijn op te vangen door de generatie die in de jaren 1970 werd geboren. Maar door de komst van de anticonceptiepil veranderde sindsdien de onderlinge verhouding. Deze geboorteregeling zorgde voor het ‘pileffect’, een sterke daling van het aantal geboortes tot maar liefst 170.000 in 1983. Vanaf 1983 normaliseerde de verhouding tussen de generaties zich weer. In de toekomst zullen er daarom alleen in de periode 2010-2030 relatief veel 65-plussers zijn ten opzichte van de werkzame beroepsbevolking. Daarna neemt dat aantal weer snel af.
Rutte & Co willen ons echter wijsmaken dat dit de verhoging van de AOW-leeftijd ‘onvermijdelijk’ maakt. De huidige generatie werkenden zou anders onevenredig veel AOW-premie moeten betalen. De financiële pers noemt dit zelfs een ‘generatieconflict’.
Maar de levensverwachting van de babyboomgeneratie is nauwelijks gestegen, ook volgens CBS-cijfers. De levensverwachting van mensen geboren in 1962 is gemiddeld 1,8 jaar hoger (73,4 jaar) dan van mensen geboren in 1950. Hierna neemt de levensverwachting wel snel toe, maar doordat het aantal mensen per leeftijdsgroep ook afneemt, kunnen volgende generaties dit opvangen.
Het ‘generatieconflict’ is een misleidende term aangezien het pensioenstelsel vertrekt vanuit het gegeven dat jong altijd betaalt voor oud, een solidariteitsprincipe dat uiteindelijk iedereen ten goede komt aangezien de meesten van ons oud worden.
Daarbij moet gezegd worden dat de babyboom-generatie geen homogene groep is. Mensen die vanaf hun vijftiende in de bouw werken, hebben het zwaarder gehad dan mensen die na 10 jaar studie een topfunctie in het bedrijfsleven kregen: ze hebben langer fysiek zware arbeid verricht en zijn eerder versleten. Dat zijn klassenverschillen, zowel bij de babyboomers als bij de huidige generaties van werkenden.
In plaats van een generatieconflict kan er beter gesproken over collectieve belangen binnen een bepaalde klasse. De werkende klasse van toen en nu werkt langer, betaalt langer en dus meer AOW-premie, en betaalt zelfs mee aan de studie van diegenen die toen, nu en in de toekomst een topfunctie in het bedrijfsleven vervullen.
2. De AOW is niet ‘onbetaalbaar’
Doordat het aantal 65-plussers tijdelijk toeneemt en de levensverwachting iets stijgt, gaan de kosten van de AOW omhoog. Maar de simpele manier waarop neoliberalen dit argument gebruiken, doet geen recht aan de werkelijkheid. Deze ontwikkelingen leveren namelijk ook inkomsten op.
Het CPB-rapport De vergrijzing verdeeld zegt: ‘De stijgende (belasting)inkomsten hangen samen met de belastingen op het pensioeninkomen van ouderen. Niet alleen wordt hier direct inkomstenbelasting over betaald, maar ook is consumptie belast via de indirecte belastingen (btw). Samen levert dit een stijging van de belastinginkomsten op met 4 procent.’
Marcel van Dam citeert dit rapport in de Volkskrant, en vult aan: ‘65-plussers leveren de staat wat het pensioen betreft meer op dan ze kosten, namelijk bijna 1 procent bbp. Met die “winst” kan de kostenstijging van de ouderenzorg weer voor een deel worden bestreden. De stijging van de gemiddelde levensverwachting verandert hier niets aan: als mensen langer leven, betalen ze ook langer belasting en premies.’
Verder zegt Van Dam: ‘Nederland is in de Europese Unie een van de weinige landen waar, ondanks het groeiend aantal 65-plussers, de uitgaven voor het staatspensioen in procenten van het bruto binnenlands product in de afgelopen decennia zijn gedaald. Van 6 procent bbp in 1980 naar 5,4 procent in 2015 (raming CPB).’ Die daling is niet uit de lucht komen vallen: ze is het resultaat van de kortingen die er afgelopen jaren al op de hoogte van de AOW zijn doorgevoerd, waarbij we niet moeten vergeten dat de AOW slechts een minimale basisuitkering is.
De vraag is wat de regering ondertussen doet met de inkomsten uit de stijgende inkomstenbelastingen en de BTW. Het zou logisch zijn om dit geld te reserveren voor de stijgende AOW-uitgaven. Dat is in de jaren 1990 al voorgesteld door PvdA-Kamerlid Van Zijl, en overgenomen door toenmalig minister van Financiën Gerrit Zalm. De rente die niet meer betaald hoefde te worden over het afgeloste deel van de staatsschuld, zou in een AOW-spaarfonds worden gestopt.
Maar Flip de Kam (hoogleraar Overheidsfinanciën), Lense Koopmans (hoogleraar Economie Gezondheidszorg) en Nout Wellink (president DNB) constateren in hun boek Overheidsfinanciën over dit spaarfonds: ‘Het Spaarfonds bestaat alleen maar op papier.’
Terecht heeft SP-Kamerlid Paul Ulenbelt van de regering excuus geëist voor deze misleiding. Daarbij had hij ook mogen eisen dat dit geld alsnog beschikbaar komt, net als de 25 miljard die de Nederlandse staat in de jaren 1990 uit de ABP-pensioenpot heeft ontvreemd. Maar tot nog toe hebben Rutte & Co. voor alle staatsoplichterij zelfs geen sorry gezegd.
3. Langer doorwerken is niet ‘onvermijdelijk’
De ‘onvermijdelijkheid van langer doorwerken’ is een door neoliberalen gecreëerde mythe. Veel mensen onder de 65 jaar werken niet en staan aan de kant. Het is logischer om de werkgelegenheid onder die groep te vergroten dan oudere werknemers langer te laten doorwerken. En dan hebben we het nog niet over het zure feit dat bedrijven de ouderen liever zien gaan dan komen.
Bazen bekijken het zo: jongeren zijn minder vaak ziek, worden lager betaald en zijn meer ‘kneedbaar’ naar de wensen van het bedrijf – goed dus met het oog op ‘winstgevendheid’. Ouderen met een uitkering zijn vooral een ‘kostenpost.’
Hiermee zien we een klassiek staaltje politiek waarmee oudere en jongere arbeiders tegen elkaar worden uitgespeeld. Door ouderen als ‘last’ op de maatschappij af te schilderen, worden ze onder druk gezet om genoegen te nemen met een lager inkomen en minder rechten – het begin van een aanval op ons allemaal.
Arbeiders willen ook niet langer doorwerken, zeker niet in fysiek zware beroepen. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO en CBS eind 2009, bleek dat maar 13 procent wil doorwerken na het 65ste levensjaar. Mannen (15 procent) willen dat vaker dan vrouwen (10 procent), en hoogopgeleiden (18 procent) vaker dan lager opgeleiden (10 procent).
De elite wil wel doorgaan met ‘werken’: ze leeft relatief langer, en wordt zo nog (invloed)rijker, terwijl vooral handarbeiders, die korter leven, levenskwaliteit inleveren. En juist hun pensioen staat op de tocht.
Dezelfde maatregelen werken tegengesteld voor verschillende klassen. De druk op doorwerken is een cynische uitholling van het hele loongebouw. De vlag van ‘keuzevrijheid’ waaronder de sociale zekerheid wordt afgebroken, moet verhullen dat steeds meer van ons zich moeten redden met een karige basisvoorziening zonder uitkeringsgarantie – zonder enige keus.
Generaties arbeiders hebben dat collectieve stelsel bevochten, en precies de fundamenten van dat stelsel nemen bedrijfsleven en politici nu onder vuur. Dus laten we ons terugwerpen in vooroorlogse ellende, of verdedigen we juist een eerlijk en solidair stelsel?
De discussie over de pensioenleeftijd gaat dus niet alleen om de valse weergave van de ‘kosten’ ervan – ze draait om een fundamenteel debat over in wat voor maatschappij we willen leven en hoe we de solidariteit tussen generaties kunnen waarborgen. Zoals ook de SP aangeeft in haar oproep om tegen dit akkoord te stemmen: we leven niet om te werken, maar werken om te leven.
4. ‘De crisis’ als neoliberale chantage
De regering schermt met het argument dat de ‘hervorming’ van het pensioenstelsel nodig is om de crisis te bezweren. Maar dat is gelogen. Al jaren voor de crisis demonstreerden we massaal op het Museumplein, onder andere tegen de verhoging van de pensioenleeftijd. De aanval op ons pensioen is reeds vastgelegd in de Agenda van Lissabon in het jaar 2000.
Met dit akkoord moet Europa de ‘meest competitieve economie ter wereld’ worden. In de concurrentiestrijd met de VS, China en Rusland moeten de loonkosten worden verlaagd, de winsten vergroot en de concurrentiepositie verbeterd. Het is de logica van het neoliberalisme, waarbij de staat terugtreedt en de markt domineert – ten koste van onze lonen, pensioenen, uitkeringen en levensstandaard.
Op alle terreinen, van onderwijs tot sociale zekerheid, wordt de besluitvorming sterk bepaald door de European Round Table of Industrialists (ERT). Hierbij zitten 45 leiders van industriële multinationals, waaronder Philips, Shell en Unilever. De ERT adviseerde regeringen ook over de ‘hervorming’ van het huidige pensioenstelsel. Dat zij dit advies ter harte hebben genomen, ondervinden we aan den lijve, van Griekenland en Spanje tot Duitsland en Nederland.
Het bestaande pensioenstelsel in Nederland, gebaseerd op loonhoogte en dienstjaren, beoogt ongeveer hetzelfde levenspeil na je pensionering te garanderen. Omdat de uitkering vaststaat, moet de werkgever geld bijstorten: een financieel risico. Bazen en regering willen dit nu vervangen door een ‘afgesproken-premiestelsel’. Daarin wordt het pensioen direct afhankelijk van beleggingsresultaten van de pensioenverzekeraars. Tegenvallende resultaten, bijvoorbeeld door een crisis, worden volledig op werkende mensen afgewenteld.
Wat hierachter schuilgaat is een drastische aanval op het stelsel als zodanig. Werkgevers bereiden hiermee bewust hun uittocht uit de pensioenfondsen voor. Daarmee zetten zij de sloop in van deze fondsen (stichtingen zonder winstoogmerk, waarin ook werkgevers hun verantwoordelijkheid hebben te dragen) en worden toekomstige generaties uitgeleverd aan de winstzucht van verzekeringsmaatschappijen.
Het pensioenakkoord legt dan ook de basis voor de privatisering van onze oudedagvoorziening. We hoeven maar een blik te werpen op wat hetzelfde voor de uitholling van het zorgstelsel heeft betekend om de ernst van de situatie te beseffen.
Ondertussen doen de neoliberalen er alles aan om hun plannen door te drukken. Ze verpakken hun aanval ook met paniekzaaierij over ‘het verlies’ van de pensioenfondsen. Maar de fondsreserves zijn inmiddels weer hoger dan voor de crisis, terwijl veel banken nog staatssteun krijgen.
Het afwijzen van dit akkoord zou daarom gepaard moeten gaan met een tegenoffensief dat zich richt op deze hele oorlogsverklaring en een weerwoord biedt aan alle ideologische fabels zoals hierboven ontmaskerd. Doorslaggevend voor dat antwoord is dat Nederland barst van het geld. NRC Handelsblad schreef op 19 februari nog dat de zestien grote AEX-fondsen een gezamenlijke ‘oorlogskas’ van minstens 210 miljard hebben. ‘Bij elkaar stegen de operationele winsten van de onderzochte bedrijven met ruim 30 procent’.
Daarbij is het juist de neoliberale politiek die het mogelijk maakt dat grote bedrijven nauwelijks belasting betalen en dat bankiers en CEO’s weer bonussen vangen op het peil van voor de crisis. ‘Nee’ tegen het pensioenakkoord moet hand in hand gaan met de leus: haal het geld waar het zit.