Turks Koerdistan: de wankele stappen naar vrede

Er lijkt sinds korte tijd in Turkije werkelijk sprake van een vredesproces tussen de Turkse staat en de Koerdische vrijheidsbeweging PKK. En dat terwijl het nog geen jaar geleden is dat het Turkse leger en de PKK elkaar heftig bevochten, met veel dodelijke slachtoffers onder militairen en burgers tot gevolg. Waar komt deze recente, vrij onverwachte ontwikkeling uit voort?
29 mei 2013

Door Tayfun Balçik

Op 14 mei bereikte een eerste groep van 15 PKK-strijders het Metina-gebied, aan de Turks-Iraakse grens van Koerdistan. De PKK gaf hiermee gehoor aan de oproep van Abdullah Öcalan, de gevangen Koerdische leider, om zich terug te trekken van Turks grondgebied. Ze werden warm onthaald door strijders aan de andere kant van de grens en kregen veel media-aandacht.

Bij aankomst nam Cigerxin Firat, die verantwoordelijk was voor een goed verloop van de aftocht, ten overstaan van de pers kort het woord. ‘We zijn altijd voor vrede geweest. Daarom hebben we ons gehouden aan de oproep van de leiding. We zijn al zeven dagen onderweg’, aldus Firat.

Hij verklaarde vervolgens dat de PKK aan het begin van het vredesproces, de oproep om terug te trekken eerst als een ‘oorlogsspelletje’ beschouwden van de kant van de Turkse regering. ‘Toen later bleek dat het een oproep was van onze leiding, hebben we de benodigde maatregelen getroffen. Er heerst nog steeds wantrouwen ten opzichte van de Turkse staat. Als vanaf nu de wapens niet meer kletteren dan moet ook de weg naar de politiek geopend worden.’

Het wantrouwen is niet ongegrond, want Firat behoorde tot die groep strijders die zich al in 1999 terugtrokken, ook toen in navolging van Öcalans oproep. Toen heeft het Turkse leger ze aan de grens opgewacht en het vuur geopend.

Hoewel de vlam zo weer in de pan kan slaan, is Turkije niet meer het Turkije van 1999. De gematigd islamitische AKP (de Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling) heeft, sinds zij aan de macht is gekomen in 2002, belangrijke hervormingen doorgevoerd. Zo werd de staat van beleg in de Koerdische gebieden een paar maanden na de verkiezingswinst in 2002 opgeheven, hield premier Erdogan in 2005 in Diyarbakir een revolutionaire toespraak waar een Turkse premier voor het eerst ‘het Koerdische probleem’ erkende en werd eind 2008 TRT-6 in het leven geroepen (een staatszender in het Koerdisch).

Hervormingen

Het is belangrijk om te vermelden dat al deze veranderingen met het oog op Turkse toetreding tot de EU hebben plaatsgevonden. Dit toont enerzijds een positieve invloed van de EU aan, maar verklaart tegelijkertijd het halfslachtige karakter van de doorgevoerde hervormingen (er zijn twee mislukte democratiseringspogingen geweest in Turkije: de Koerdische en Armeense ‘openingen’, beide in 2009). De EU is namelijk in de eerste plaats een handelsblok.

Hoewel de EU haar ʻsoft power’ inzet om toetredende landen aan te zetten tot democratische hervormingen, behoren die democratische hervormingen zelf niet tot het ultieme doel van de EU. Dat doel is eerder te begrijpen in termen van globale economische- en machtspolitiek. Het ontbreekt binnen de Europese besluitvorming zelf juist aan democratische betrokkenheid, publieke controle en transparantie. Het verhaal van democratisering via handel en diplomatie is daarom niet toereikend om werkelijke democratie te bereiken in de EU of Turkije.

Toch is er nu opnieuw sprake van een democratiseringsagenda in Turkije, hoe is dit te verklaren? Dit heeft alles te maken met de Arabische revoluties die in tegenstelling tot de gebrekkige ‘top-down’-benadering van de EU de machthebbers in Turkije van onderop dwingen tot hervormingen. Toen in 2011 in vele Arabische landen de revolutie uitbrak, presenteerde Turkije zich als ‘model’ voor het democratiseringsproces. In zekere zin heeft Turkije wel een voorbeeldfunctie, maar dat ligt meer aan het feit dat de situatie in Arabische landen nog slechter is dan in Turkije. De hypocrisie van Turkije werd blootgelegd door de Koerdische kwestie.

Terwijl Erdogan in de zomer van 2011 bezig was met een ‘vrijheidstournee’ door Egypte, Tunesië en Libië werd hij thuis geconfronteerd met het Koerdische onbehagen. Het geweld tussen de PKK en het Turkse leger laaide weer op en leidde zelfs tot vechtpartijen in Amsterdam-West. De slachtpartij onder 35 Koerdische burgers in Uludere (Roboski) eind 2011 was een absoluut dieptepunt en beloofde weinig goeds voor het komende jaar. 2012 was inderdaad een verschrikkelijk jaar dat deed denken aan de brute jaren negentig van de vorige eeuw. Volgens het schandalige officiële discours zijn er vorig jaar 1450 ‘terroristen geneutraliseerd’ en nog eens 123 militairen ‘een marteldood gestorven’. Dit is het hoogste aantal doden sinds 1999.

Toch werd in 2012 ook een klein succesje geboekt. In oktober stopten Koerdische gevangen hun hongerstaking en gaven daarbij gehoor aan Abdullah Öcalans oproep. Hiermee werd duidelijk dat Öcalan nog steeds veel invloed heeft bij de Koerdische gemeenschap in Turkije. In januari 2013 werd bekendgemaakt dat Turkse veiligheidsdiensten maanden gesprekken voert met Öcalan. Begin januari werd een vierstappenplan gepresenteerd:
1. Eerst moet het geweld tussen regeringsmilitairen en PKK-strijders stoppen.
2. Rebellen moeten zich terugtrekken uit Turks grondgebied.
3. Er worden ontwapeningsgesprekken gevoerd.
4. Het ontwapeningsproces wordt afgerond.

Dit is allemaal positief, maar hoe fragiel het vredesproces is, blijkt uit de standrechtelijke executies van Sakine Cansiz, Fidan Dogan en Leyla Söylemez in Parijs op 9 januari. Dit zette natuurlijk de gesprekken op scherp. Er zijn mensen die een belang hebben bij het voortduren van het geweld. Daarom is het noodzakelijk om zeer voorzichtig te werk te gaan, maar zeker niet achterover te leunen. De Turkse regering moet de fout die ze in 2009 heeft gemaakt niet herhalen en de multiculturele werkelijkheid van Turkije volledig erkennen.

Dit moet ook aan de Koerdische kant gebeuren, want uit Öcalans historische Newroz-toespraak (21 maart 2013) kan opgemaakt worden dat de islamitische ‘lotsverbondenheid’ van Koerden en Turken sterk wordt geaccentueerd. In de toespraak van Öcalan wordt bijvoorbeeld verwezen naar de Misak-i Milli (‘het nationale pact’) uit 1920. In dit document uit de onafhankelijkheidsstrijd wordt ‘de natie’ islamitisch gedefinieerd. Hiervan werden toen de niet-moslims de dupe, de Armeniërs in het bijzonder. Het is ook met het oog op de humanitaire ramp in Syrië belangrijk dat er een christelijk en alevitisch hoofdstuk in het Turks-Koerdische vredesinitiatief wordt toegevoegd.