Tunesische islamisten in crisis

Talloze commentatoren hebben de Arabische Lente dood verklaard vanwege de intrede van een ‘islamistische winter’. Maar de revoluties draaien om sociale, niet religieuze eisen. De recente opleving van massastrijd in Tunesië bevestigt dit. Janneke Prins analyseert de crisis van de islamistische regeringspartij en de rol van de vakbeweging.
12 maart 2013

De Tunesische revolutie zette in december 2010 een golf van opstanden in gang in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Na het wegjagen van dictator Ben Ali werden er parlementaire verkiezingen gehouden. In november 2011 kwam een coalitie aan de macht onder leiding van de islamistische partij Ennahda. Commentatoren in westerse kranten verklaarden toen dat de Arabische Lente was overgegaan in een ‘islamistische winter’.

Maar net als de Moslimbroeders in Egypte, verkeert Ennahda al maanden in een politieke crisis. De steun verdampt snel omdat de partij de verkiezingsbeloftes niet waarmaakt. De werkloosheid in Tunesië ligt boven de 17 procent en de oproerpolitie reageerde hardhandig op sit-ins buiten het parlement en andere protesten.

De wortels van de crisis zijn toenemende economische problemen. Tunesië deed in januari een beroep op een IMF-garantie van 1,36 miljard euro. Door de eurocrisis is de export gekelderd en het handelstekort met 35 procent gestegen.

Vakbeweging

Mohamed Sghaeir Saihi is woordvoerder van de lerarenbond binnen de Union Générale Tunisienne du Travail (Algemene Tunesische Vakbond, UGTT). Hij legt de situatie uit: ‘Het electorale succes van Ennahda is gerelateerd aan het politieke vacuüm dat na de revolutie ontstond. Linkse partijen waren te verdeeld om een alliantie te vormen. Het beleid is niet veranderd ten opzichte van de neoliberale economische lijn van Ben Ali, die werd voorgeschreven door het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. De partij heeft daarom geen oplossing voor sociale problemen zoals het milieu, de gezondheidszorg, onderwijs en vervoer.’

De UGTT was van doorslaggevende betekenis tijdens de Tunesische revolutie. Tijdens Ben Ali’s dictatuur liep de vakbondsleiding aan diens politieke leiband. De revolutie blies de vakbond nieuw leven in. Op 25 december 2010 organiseerde de lerarenbond een serie bijeenkomsten op het Mohamed Ali el-Hami-plein in de hoofdstad Tunis. De vakbondstop was niet blij met deze ontwikkelingen en raadde haar leden aan niet betrokken te raken bij ‘de politiek’.

Sghaeir Saihi blikt terug: ‘We organiseerden scholen en studenten en grote aantallen werklozen om de vakbondsbureaucratie te breken. De revolutie was te sterk, en de basis van de UGTT was de locomotief van de revolutionaire beweging.’

Sindsdien speelt de UGTT een centrale rol in het organiseren van de protesten. De federatiekantoren in Tunis en in de provincies blijven een ontmoetingsplaats voor activisten. Op 6 december 2012 waren er stakingen in Sidi Bouzid, Kasserine, Gafsa en Sfax.

Moordaanslagen

Op woensdag 6 februari werd de linkse politicus Chokri Belaid doodgeschoten, een dag nadat hij op televisie had gewaarschuwd voor het toenemende aantal politieke moordaanslagen in Tunesië. Belaid was leider van de Patriottische Democraten, onderdeel van het Tunesische Volksfront. Dit is het belangrijkste bondgenootschap aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Belaid had zich altijd kritisch uitgelaten over de islamistische regeringspartij Ennahda.

Zijn dood was een katalysator van een nieuwe golf van protest. Duizenden vrouwen en mannen namen afscheid van Belaid op zijn begrafenis. In de dagen na de begrafenis legden stakingen het land plat – scholen, vliegvelden, bedrijven en openbare instellingen waren allemaal dicht. De UGTT riep op tot een algemene staking op vrijdag 15 februari – de eerste politieke staking sinds de val van dictator Ben Ali twee jaar geleden.


Technocratie versus democratie

De moord heeft de politieke verhoudingen in Tunesië op scherp gezet. De grote demonstraties en stakingen hebben de vraag ‘Wie regeert wie?’ weer actueel gemaakt. Ennahda heeft de hoop en verwachting van de Tunesische revolutie van twee jaar geleden niet waargemaakt. Het staatsapparaat is nauwelijks gezuiverd van figuren die dienden onder Ben Ali.

Politieke partijen zijn diep verdeeld over de oplossing. Ennahda ligt onder vuur uit seculiere hoek vanwege de crisis en het politieke geweld. Premier Jebali stelde voor het kabinet te vervangen door ongekozen technocraten. Maar dat stuitte op interne oppositie binnen Ennahda zelf. Jebali trad af op 19 februari.

Filosoof Santiago Alba Rico schrijft vanuit Tunis: ‘Er is een diepe en moeilijk te herstellen verdeeldheid binnen Ennahda. In slechts twee jaar heeft de islamistische partij niet alleen veel steun van de bevolking verloren, zoals de Moslimbroeders in Egypte, maar lijkt de partij gebroken en gedesoriënteerd.’

Het vertrek van de premier is een poging om de gemoederen te bedaren. Ali Laarayedh, minister van Binnenlandse Zaken, wordt de nieuwe premier. Hij heeft gezegd een regering te willen vormen ʻvoor alle Tunesiërsʼ. Maar de ruimte voor echte hervormingen is minimaal.

De rol van de UGTT en van de arbeiders zelf blijft cruciaal in de strijd om de koers. Stakingen kunnen de balans radicaal veranderen en mensen verenigen rondom eisen vanuit het volk.