Truus Menger over de oorlog en het verzet: ‘Wij hielden de menselijke kant aan’

Afgelopen week ontvingen de zusters Truus en Freddie Oversteegen het Mobilisatie-Oorlogskruis voor hun rol in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze waren lid van een communistische verzetsgroep, waar later ook Hannie Schaft bij kwam, die bekend werd als ‘het meisje met het rode haar’. Ter ere van hun decoratie herpubliceren wij een interview van Pepijn Brandon met Truus Menger-Oversteegen.
22 april 2014

Hoe ben je bij het verzet terechtgekomen?

‘Mijn moeder zat in de Communistische Partij. We hadden vanaf 1933 al mensen in huis die vanuit Duitsland gevlucht waren: joden, communisten, socialisten. Wij wisten dus al wat ons te wachten stond als de nazi’s ons land binnenvielen. Toen dat gebeurde stond bij ons toevallig net een stencilmachine.

Samen met andere mensen van de partij hebben we toen een pamflet opgesteld om je tegen de nazi’s te verzetten en niet te luisteren naar de beloftes die ze deden. Dat gooiden we dan in de bussen in de buurt, samen met mijn broertje van zes. Later kwam ook een krant uit en die verscheen natuurlijk ook illegaal.’

Hoe veranderde jullie leven door de fascistische machtsovername?

‘Als eerste legden de bezetters de pers steeds meer aan banden. Kranten mochten er bijvoorbeeld niet meer over schrijven als er een Duits vliegtuig was neergeschoten. Heel langzamerhand drong het nazisme verder op. De bioscopen werden verboden voor joden. Joden moesten van de gewone scholen en universiteiten af.

In het begin hielden we ons in het verzet vooral bezig met het helpen van de joodse bevolking. We brachten mensen naar veiligere adressen in het oosten van het land. Later zijn mijn zus en ik in het gewapende verzet gekomen. Dat was natuurlijk een veel hardere strijd. Eigenlijk stond die ons helemaal niet op ons lijf geschreven. We waren gewone meiden, en we hadden helemaal geen agressieve bedoelingen.

Maar mannen werden opgepakt om in Duitsland te werken. Op een gegeven moment konden jonge mannen zich nauwelijks nog op straat vertonen. Dus waren het veel vrouwen die in het verzet zaten. Moeders met kinderen en vooral jonge meisjes natuurlijk. We wilden zijn als de partizanen in Rusland, Joegoslavië en Frankrijk, waar ook veel vrouwen bij actief waren.’


Hoe waren de verhoudingen tussen de verschillende verzetsgroepen?

‘Het merendeel van het verzet in deze tijd werd gedragen door communisten en gereformeerden. In het begin waren daar nauwelijks relaties tussen, maar later kwam er eenheid tot stand. Meteen na de oorlog zijn daar weer schotten tussen geplaatst. Toen ging iedereen weer in zijn eigen groepjes opereren. Die eenheid van het volk, daar heeft men van hogerhand zo snel mogelijk een stokje voor gestoken.

De februaristaking van 1941 was een heel belangrijk moment. De staking was een grandioze verzetsdaad tegen het wegvoeren van de joden. Er heerste diepe verontwaardiging tegenover alle maatregelen die de nazi’s genomen hadden. Dat heeft grote invloed gehad. Maar de strijd is daarna ook verhard. De nazi’s sloegen natuurlijk dubbel zo hard terug, met verschrikkelijk veel arrestaties.’


Kun je een beeld geven van wat jullie verzetsgroep deed?

‘We werkten in een ploeg van acht kameraden, van wie drie meiden. We waren bijna een soort familie. De hoofdzaak van ons werk was het liquideren van verraders. Dat waren geen bekende nazi’s of NSB’ers. Maar het waren mensen die willens en wetens anderen de dood in stuurden.

Daarnaast voerden we sabotage uit. We hebben ooit een trein de lucht in laten gaan. Een poging om een brug op te blazen mislukte. We hebben ook brand gesticht in een garage van de Duitsers. Andere groepen deden hetzelfde soort werk.

Daarnaast hebben we de hele oorlog lang geprobeerd joodse mensen te helpen. Het vervoeren van joodse kinderen naar veilige adressen. Overvallen plegen om bonkaarten te krijgen. In het begin hebben we ook persoonsbewijzen gegapt, om die te kunnen laten gebruiken door onderduikers.’

Op wat voor manier kwamen jullie aan de netwerken om dit te organiseren?

‘We hadden een commandant, dat was Frans van der Wiel, en die had dan weer contact met een overkoepelend orgaan. Daar hoorde je wat er gedaan moest worden. We hadden ook vergaderingen. Als we zo’n ellendeling neerschoten, moesten we besluiten waar we dat zouden doen. Want we hadden allang begrepen dat de represailles op omwonenden ook niet mis waren.’

Een van de leden van jullie verzetsgroep was Hannie Schaft, het meisje met het rode haar. Kun je iets over haar vertellen?

‘Hannie Schaft kwam bij onze verzetsgroep in 1943. We hadden haar ontmoet in Enschede, waar mijn zus en ik in een hospitaal werkten. We leerden elkaar kennen en zijn goed met elkaar bevriend geraakt. Hannie was een heel ernstig, stil meisje. Ze was een uitzondering in de ploeg, omdat ze geleerd had. Je kunt rustig zeggen dat ze een intellectuele was, terwijl de meeste van ons uit arbeiderskringen voortkwamen.

Hannie wilde ons het een en ander bijbrengen, dus is ze met ons het boek Tien dagen die de wereld deden wankelen gaan lezen in het Engels. Daar hebben we heel veel uit geleerd, omdat het ook een politieke studie was. Ze leerde ons ook Duits. Af en toe hebben we daar wel tegen geprotesteerd, maar zij gaf aan dat het niet alleen de taal was van de nazi’s, maar ook van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Toen Hannie aan het eind van de oorlog gearresteerd werd, was dat een groot verdriet voor mijn zus en mij. Ze was niet alleen een vriendin, maar ook natuurlijk een makker.’

Aan het einde van de oorlog veranderde de organisatiestructuur van het verzet. In je boek beschrijf je hoe zelfs mensen die met de nazi’s gesympathiseerd hadden hoge functies kregen toegewezen. Conny Braam heeft onlangs een roman geschreven over de pogingen om de invloed van linkse verzetsgroepen in te perken. Wat merkten jullie hiervan?

‘Vanaf 1944 werd het verzet gebundeld onder leiding van prins Bernhard, en die stelde nieuwe commandanten aan. Dan kreeg je directeuren van fabrieken, de crème de la crème zeg maar, maar niet de kameraden die je leiding gaven, met wie je samen kon discussiëren hoe het moest.

Dat maakte een enorm verschil. Op een gegeven moment werden Hannie, mijn zus en ik bij een commandant ontboden. Die zei: “In Den Haag hebben we een brandweerauto gecharterd, daar hebben we een chauffeur op. Dan moeten jullie de kinderen van Seyss-Inquart ontvoeren, en dan stellen wij de eis dat al onze gevangenen worden vrijgelaten.”

Mijn zus, die toen amper zestien was, antwoordde direct: “Zoiets doen we niet. Kinderen horen niet bij onze strijd.” Wij hielden altijd de menselijke kant aan. We zouden nooit met handgranaten een Duitse school zijn binnengegaan.

Je kunt niet menselijk zijn tegenover verraders, want die hebben geen mentaliteit en geen gevoel. Dat die geliquideerd werden, dat doet me niet zoveel. Maar zomaar een soldaat doodschieten, omdat het een Duitser was, dat hebben wij in onze groep niet gedaan.

Sommige van die commandanten maakten echt misbruik van de situatie. Zo kregen we ooit een opdracht om op de fiets met houten banden helemaal naar Den Haag te gaan om een pakketje weg te brengen. Dat was bedoeld om een SD’er gunstig te stemmen. Maar later bleek dat een vriend van de commandanten te zijn.

We wisten niet wat we vervoerden, totdat mijn zus zei: “Laten we dat pakje eens openmaken.” Daar kwamen toen juwelen uit die duidelijk van joodse mensen waren geweest. Daar waren we hevig verontwaardigd over. We werden in gevaar gebracht voor ordinaire roof.

De nieuwe commandanten voelden zich niet gebonden aan het volk, maar hoorden bij de upper ten. Dat hebben we ook heel goed aangevoeld en we waren daar nooit blij mee.’

Hoe keken jullie aan tegen het einde van de bezetting?

‘De bevrijding was voor mijn zus en mij een afsluiting van een oorlog, maar ik ben haar niet met een blij gezicht tegemoet gegaan. We hadden nog zoveel verdriet van alles. We wisten toen nog niet of Hannie nog leefde, en of de anderen zouden terugkomen uit concentratiekampen.

Dat maakte je niet tot iemand die meedoet met de grote feesten. Al die dingen blijven in je herinnering zitten. Die neem je mee tot aan je dood. Maar we zijn gelukkig niet verbitterd, mijn zuster en ik.’

Je bent zelf beeldhouwer geworden. Op wat voor manier zijn je ervaringen daarin verwerkt?

‘Mijn beelden zijn geïnspireerd op verzet, op vrijheid, op overleven. Ik heb dus veel verzetsmonumenten mogen maken. Mijn laatste verzetsmonument wordt op 20 mei geplaatst in Grootebroek, waar ik woon. Ik heb een half werelddeel gemaakt. Verzetsmensen laten daar duiven op, die op de ronding van de aarde worden opgevangen door de jeugd. Dat is het overgeven van onze idealen.

Ik hoop dat we zo’n verschrikkelijke nazi-tijd nooit meer meemaken, en ik zou alle jeugd, waar ze ook vandaan komen, veel geluk willen wensen. Ik hoop dat het medestrijders worden tegen racisme, nazisme en volkerenmoord.’

Zie ook de aflevering van Andere Tijden over Vrouwen in het gewapend verzet. Dit artikel verscheen eerder in De Socialist 171.