Troelstra’s zoektocht vol tegenstrijdigheden

De ‘vergissing’ in 1918 is het meest bekende wapenfeit van de inmiddels tachtig jaar geleden overleden Pieter Jelles Troelstra. Maar als voorman van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij SDAP heeft hij een veel grotere invloed op de Nederlandse politiek en samenleving uitgeoefend. Dat blijkt ook wel uit de enorme hoeveelheid literatuur die over hem bestaat. Journalist Piet Hagen heeft een poging gedaan hier in de nieuwe biografie Politicus uit hartstocht een coherent geheel van te maken.
23 juni 2010

Foto: afbeelding van een paneel met de jonge Troelstra (Historisch Centrum Leeuwarden)

Door Max van Lingen

Alleen al het aangaan van deze uitdaging verdient respect, zeker aangezien Troelstra niet alleen een veelzijdig man maar ook een van tegenstellingen was. Hagen heeft gepoogd Troelstra in een bredere context neer te zetten. Hij heeft zich hierbij echter grotendeels beperkt tot de parlementaire politiek en het gezinsleven. Met name de aandacht voor zijn eerste vrouw – Sjoukje Bokma de Boer die beter bekend is als Nynke van Hichtum – is opvallend en overbodig aangezien er recent van Aukje Holtrop al een boek is verschenen over haar leven. Dat is jammer aangezien het boek vrij toegankelijk geschreven is, maar door zijn omvang (meer dan 800 pagina’s) alsnog aan toegankelijkheid moet inboeten.

We leren in de eerste twee hoofdstukken van het boek Troelstra in een aantal hoedanigheden kennen: als Fries nationalist en volksdichter, lid van het studentencorps Vindicat in Groningen en als propagandist voor de Liberale Unie. Troelstra wordt neergezet als iemand die zijn roeping zoekt en deze uiteindelijk in de sociaal-democratie vindt. Ook binnen die sociaal-democratie blijft Troelstra echter op zoek. De ideologie van het socialisme is voor hem zowel een houvast als een belemmering, en die tegenstelling komt maar weinig aan bod in het boek.

Zoals Troelstra al op een van de congressen van de Tweede Internationale het poldermodel als een mogelijke vorm van het socialisme noemde, poldert biograaf Hagen tussen de verschillende kanten van Troelstra. Zo wordt de tegenstelling tussen marxisten en reformisten binnen de SDAP gebagatelliseerd door te stellen dat sommige reformisten zichzelf toch ook als marxisten beschouwden. Dat er een fundamentele discussie gaande was tussen twee uiteenlopende strategische concepten komt maar sporadisch aan bod. Hagen beweert dat voor Troelstra de ‘revolutie’ het einddoel was. Maar dat Troelstra een ander concept van revolutie hanteerde dan de marxisten wordt in het boek niet duidelijk uitgelegd.

Staatssocialisme

Om dit concept te begrijpen is het belangrijk te beseffen dat Troelstra een vorm van ‘staatssocialisme’ aanhing. De staat die democratisch zou worden gecontroleerd door de meerderheid van de bevolking moest volgens hem de grote bedrijven nationaliseren en de economische planning van de samenleving gaan regelen. Om dit te bereiken moest de staat niet stuk worden geslagen – zoals de Bolsjewieken in Rusland hadden gedaan – maar worden overgenomen door de sociaal-democraten. In een land als Nederland waar in 1917 het algemeen mannenkiesrecht was ingevoerd, zou deze machtsovername door middel van verkiezingen kunnen plaatsvinden. Voor Troelstra kon een revolutie dus ook een verkiezingsoverwinning zijn waarbij de sociaal-democraten een meerderheid in het parlement behaalden.

De gebeurtenissen in november 1918 passen duidelijk binnen deze manier van denken. Het hoofdstuk dat Hagen hier aan heeft gewijd is het enige hoofdstuk waarin er veel aandacht wordt besteed aan de omstandigheden waarin Troelstra zijn beslissingen nam. De onvrede onder bevolking en leger was als gevolg van de honger en mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog enorm gegroeid. De SDAP was tijdens de laatste verkiezingen weliswaar niet de grootste partij geworden, maar had enorm aan invloed gewonnen.

Er was sprake geweest van demonstraties en zelfs van een oproer van dienstplichtigen in de legerplaats de Harskamp. Hagen beschrijft hoe de burgerlijke politici en koningin Wilhelmina een revolutie als een reële optie beschouwden. De burgemeester van Rotterdam voerde zelfs al gesprekken met de SDAP over een ordelijke machtsoverdracht. De oproep tot revolutie van Troelstra kwam dan ook niet uit de lucht vallen. Vele partijleden reageerden enthousiast en meldden zich bij de partijleiding met de vraag wat zij konden bijdragen.

Twee stromingen

Buiten dit hoofdstuk is er in het boek te weinig aandacht voor de ontwikkeling die de samenleving doormaakte en die grote gevolgen heeft gehad voor de twee stromingen die in het begin van de eeuw binnen de SDAP ontstonden. Troelstra was het niet alleen meer eens met de koers van de reformisten dan die van de radicale marxisten, maar hij voelde zich ook persoonlijk in zijn positie als partijleider bedreigd door de marxisten die hij zelf theoretisch superieur achtte. Hierdoor was hij niet in staat om als middenfiguur de twee stromingen bij elkaar te houden. In plaats daarvan smeedde hij een coalitie met de rechtervleugel om de marxisten de partij uit te werken. Dit had grote gevolgen voor de manier waarop de partij zou opereren in november 1918.

Zoals altijd overlegde Troelstra voor zijn optreden nauwelijks met andere partijbestuurders. Dit eigengereide optreden had hem na de spoorwegstaking van 1903 al zijn hoofdredacteurschap van de partijkrant gekost. Hoewel de gehele partij zich toen tegen hem had gekeerd had hij het vooral de marxisten kwalijk genomen die het op hem persoonlijk voorzien zouden hebben. Deze keer was de partij alerter en werd Troelstra nog tijdens de gebeurtenissen in november aan de kant geschoven.

De rechtervleugel had al lang geleden afstand genomen van de revolutionaire politiek zoals deze ook nog in het beginselprogramma van 1912 was vastgelegd. De tegenstelling tussen revolutie en parlementarisme waar Troelstra zo mee worstelde had zij zelf al opgelost door de revolutie te degraderen tot een ornament dat voor de praktische hervormingspolitiek niet in de weg mocht staan. Troelstra’s vergissing was niet zo zeer dat hij de mogelijkheden voor een revolutie in Nederland verkeerd inschatte, maar dat hij nooit bezig is geweest om een partij te bouwen die in staat was een revolutie te leiden. Wellicht omdat de ‘politicus uit hartstocht’ als leider altijd zoekende is gebleven.