The meaning of Ruud Lubbers

Terwijl premier Ruud Lubbers wordt uitgejoeld, maant Maarten van Traa (rechts) het publiek tot stilte, met in het midden KKN-voorzitter Sinie Strikwerda. (Foto Collectie SPAARNESTAD PHOTO/NA/Anefo/Rob Croes)
Op 14 februari overleed op 78-jarige leeftijd Ruud Lubbers, premier van Nederland van 1982 tot 1994. Het is onmogelijk Lubbers’ belang in de Nederlandse politieke geschiedenis te overschatten. Hij consolideerde het CDA als politieke formatie en overzag als premier de afbraak van de verzorgingsstaat, die plaatsmaakte voor neoliberalisme.
20 februari 2018

Door Mark Kilian

Toen Ruud Lubbers premier werd, was ik lid van de Jonge Socialisten (JS) in de Partij van de Arbeid. We kwamen net uit de roerige 70er jaren, met waarin arbeiders vaak massaal hadden gestaakt en bedrijven bezet. Andere groepen vochten voor democratische rechten zoals abortus en onderwijs.

De JS maakte na Lubbers’ eerste verkiezing een poster: ‘CDA/VVD gestemd? Het is nooit te laat om spijt te hebben.’ Later zou Lubbers gaan regeren met Kok, en ‘vergat’ de JS deze oprisping van radicalisme. Maar eerst hoopten ze dat Lubbers een tijdelijke kiezersgril was: een grote onderschatting. Waar kwam Lubbers vandaan?

CDA

De ‘ontzuiling’ van de jaren 60 en 70 werd aangedreven door sociale strijd. Grote partijen raakten veel leden kwijt en hun dagbladen verloren abonnees. Tot grote zorg van de bisschoppen nam het kerkbezoek af, en de christelijke partijen boekten nederlagen: de protestantse ARP, de christelijke CHU en de katholieke KVP waren in 1967 samen gedaald tot onder de 50 procent, voor het eerst sinds 1918.

Daarom legden deze partijen in 1973 de basis voor het CDA, de politieke formatie die Lubbers twee decennia zou domineren. De drie partijen met een godsdienstige inslag begonnen een ongemakkelijk proces van eenwording, dat – gesierd door een ‘bloedgroepenstrijd’ – zou duren tot 1980. In hun boek over ‘Macht en verval van het CDA’ schrijven Pieter Gerrit Kroeger en Jaap Stam correct: ‘Zo voor de hand liggend als achteraf wel aangenomen was de machtspositie van het CDA niet.’

Een politieke partij omvat zelden maar één klasse; de meeste zijn zowel een compromis tussen verschillende klassen, als een middel om de overheersing van één klasse daarbinnen te versterken. Zowel binnen de VVD als het CDA overheersen de kapitalisten by proxy, via een laag die met hen is verbonden, maar meestal zelf geen grote kapitalisten zijn. Zij binden daarin middenlagen aan zich en een deel van de arbeidersklasse, voor wie ze hun politiek moeten vertalen in een verbindende maatschappijvisie. De bestaande spanningsvelden van vooral ARP en KVP die werden samengevoegd (kapitalisten, prominenten uit kerk en vakbond, etc.), maakten het resulterende CDA zowel kwetsbaar als flexibel.

De laatste premier direct vanuit het bedrijfsleven was de vooroorlogse Colijn geweest. Deze Shell-directeur werd een synoniem voor snoeiharde bezuinigingen en bloedig imperialisme. Na 1945 domineerden schijnbaar onafhankelijker beroepspolitici en intellectuelen het politieke toneel. Dat in de jaren 80 van de nieuwe ‘koopman-kapitein’ Lubbers dezelfde thema’s terugkeerden, gaf zijn premierschap een bijsmaak van de eerdere crisis.

Het zou Lubbers’ persoon onrecht doen om hem zonder meer als ‘rechts’ af te serveren. Hij was op 25-jarige leeftijd directeur geworden van Hollandia Kloos na het overlijden van zijn vader. Tegelijk was hij zoals meer KVP-leden geworteld in het ‘maatschappelijk middenveld’, zoals de katholieke Justitia et Pax. In 1972 schreef Lubbers nog dat ‘welvaart slechts moreel aanvaardbaar is als wordt geprobeerd die welvaart voor allen bereikbaar te maken’. Hij was ideologisch een corporatist, vond socioloog Bram Peper, een verzoener.

‘Lubberiaans’ werd het nieuwe woord voor de vele vaag ogende compromissen uit zijn koker. Maar Lubbers’ opkomst viel samen met een herschikking van de machtsverhoudingen – binnenlands en internationaal. De noodzaak daarvan was begin jaren 70 doorgedrongen bij de heersende klassen. Lubbers ontwikkelde zich daarom tot hardliner.

Den Uyl

In mei 1973 was Joop Den Uyl premier geworden, en onder gewone mensen leefde breed de hoop dat hun behoeften konden worden vertaald in progressief beleid. Den Uyls kabinet deed oprechte pogingen – maar liep vast op de economische realiteit.

De ‘oliecrisis’ van 1973 was op zich van korte duur. Maar Den Uyls programma Keerpunt was gebaseerd geweest op 4,8 procent economische groei, terwijl de wereldeconomie nog maar de helft groeide. Het doemdenken werd gevoed door het rapport van de Club van Rome, ‘Grenzen aan de groei’. Op 1 december hield de premier een dramatische toespraak op radio en tv over de gevolgen van de crisis.

Op 13 januari 1976 verdampte Den Uyls project, toen negen grote kapitalisten een open brief publiceerden in het NRC. Zij drongen aan op een radicale ‘verbetering van het ondernemingsklimaat’ en inperking van de macht van de vakbeweging.

Den Uyl boog. Hij zou gaan bezuinigen, en op grote punten de agenda van rechts introduceren. Zijn kabinet kocht de nieuwe F16-straaljagers. ‘Joop atoom’ speelde een dubbelrol in het kernwapenvraagstuk en positioneerde Nederland als trouwe NAVO-bondgenoot. Het koos de kant van Israël (vandaar de olieboycot door de Arabische landen), waaraan het ook in het geheim, buiten de ministerraad om, wapens leverde. Nog in 1993 verdedigde Ruud Lubbers deze gang van zaken in het NRC.

Bij de eenwording van het CDA kreeg de KVP-top intussen de beslissende steun van ARP-prominent Jan de Koning, sinds 1969 ARP-senator en later Kamerlid. Met zijn mentor de Koning vormde Lubbers een tandem tot het eind van zijn politieke loopbaan, en kort daarna de dood van de Koning in oktober 1994. Om geen speelbal van PvdA en VVD te blijven, zetten ze de fusie door.

Van Agt

Deze groeiende eenheid leidde in 1976 tot een verkiezingsoverwinning: de aristocratische bourgondiër Dries Van Agt, eerst minister van Justitie, werd premier boven Den Uyl. Met zijn uitspraak ‘geen buigingen naar links en geen buigingen naar rechts’ probeerde hij het CDA als middenpartij te positioneren.

De parlementaire krachtsverhoudingen waren verschoven. Omdat de koppige Den Uyl confrontatie niet schuwde, namen de spanningen binnen de CDA-PvdA-coalitie snel toe. Op 21 mei 1976 vielen twee crises samen. Van Agt was woest vanwege de bezetting van abortuskliniek Bloemenhove, die hij wilde sluiten. Maar door het protest leed Van Agt hier een gevoelige nederlaag.

Daarnaast werd de ministerraad verdeeld door een levering van reactorvaten aan Zuid-Afrika. Minister van Economische Zaken Lubbers was voorstander van de levering, omdat hij een Nederlands consortium een kredietgarantie had toegezegd. Maar de PvdA stond onder druk van de anti-apartheidsstrijd, en Den Uyl wilde de levering blokkeren.

Hoewel Zuid-Afrika uiteindelijk de vaten afbestelde, was duidelijk dat de rek eruit was bij de PvdA. Rechts zat de rit uit tot het Lockheed-schandaal voorbij was, en het Den Uyl was die de dubieuze eer kreeg de monarchie te redden. Lubbers zelf zei: ‘Bij mij is het breukpunt de Vermogensaanwasdeling (VAD, bedoeld om arbeiders te laten delen in de ‘overwinsten’ van bedrijven). De maat was vol… Bovendien was Joop erin geslaagd te polariseren tegen ondernemend Nederland.’

Uiteindelijk viel het kabinet in 1977 op de grondpolitiek. Dit was een andere van Den Uyls vier ‘maatschappijhervormende voorstellen’, erop gericht om speculatie te voorkomen. Het CDA eiste een hogere vergoeding voor boeren die hierbij onteigend zouden worden. Door zich op dit punt hard op te stellen, hoopten zowel PvdA als CDA op winst bij de daarop volgende verkiezingen.

Premier Van Agt was weerbarstiger dan links leuk vond, zeker nadat hij in 1981 nogmaals de verkiezingen won. Waar de PvdA 9 zetels inleverde, werd het CDA met 48 de grootste partij. Maar Van Agt zag zichzelf liever als magistraat die boven de politiek stond. Toen hij in 1982 opstapte, weigerde De Koning het premierschap ten gunste van Lubbers.

Tekst loopt hieronder door. Foto: Minister-president Ruud Lubbers legt de regeringsverklaring af aan de Tweede Kamer op 22 November 1982 (Foto: Nationaal Archief/Anefo/Rob Bogaerts)

Evenknie van Thatcher

De terugkerende recessie was de rechtvaardiging geweest van het nieuwe bezuinigingspakket ‘Bestek ’81’. De staatsschuld steeg en de werkloosheid liep op met 10.000 mensen per maand of meer. Nu zouden ambtenaren, semi-ambtenaren en ‘trendvolgers’ 3,5 procent moeten inleveren én de prijscompensatie. Het werd een vuurproef voor het kabinet.

Kroeger en Stam schrijven: ‘Toen de Britse premier Thatcher van Lubbers een toelichting kreeg op de plannen van zijn kabinet was ze flabbergasted. Ironisch zei ze: “bent u heus van plan de salarissen van uw ambtenaren met meer dan drie procent te verlagen? Dat is rampzalig… U gaat mijn reputatie als Iron Lady ruïneren”.’

De leden van de vakbonden ACOP, ABVA en KABO klaagden al jaren over de loonmaatregelen. In de herfst van 1983 barstte de bom. In het hele land werd gedemonstreerd en waren stiptheidsacties. Arbeiders bij de vuilnisdiensten, openbaar vervoer, in bibliotheken en bij telefoon en post (PTT) legden het land plat.

Ook in het onderwijs en de zorg hadden de bonden de actie kunnen escaleren. Maar de rechter verbood de poststaking, zogenaamd in het belang van ‘de consument’. En de vakbonden slikten het vonnis. Nu lag het initiatief bij de bazen. Time-magazine beschreef Lubbers als Ruud Shock.

De harde lijn werd vanaf 1982 mede doorgevoerd door Lubbers’ rechterhand op Financiën, bankier Onno Ruding. Hij kon zwaaien met een IMF-rapport dat schreef: ‘Absolute prioriteit dient te worden gegeven aan de beperking van de collectieve sector en van het overheidstekort.’ Jaarlijks moest 7 miljard van de begroting af. Rudings mantra van het financieringstekort maakte hem tot de meest gehate Financiënminister sinds de Tweede Wereldoorlog.

Kernwapens

Naast de economische crisis was rond 1980 de kwestie van kernwapens opnieuw op de voorgrond gekomen. De NAVO ging aankondigen dat er Amerikaanse middellange-afstandsraketten in Europa zouden worden geplaatst (het ‘dubbelbesluit’ https://nl.wikipedia.org/wiki/NAVO-dubbelbesluit). De vraag was of Nederland ‘solidair’ was.

Tekst loopt hieronder door. Foto: Ronald Reagan en Ruud Lubbers, 1984 (Foto: Elsevier)

In heel Europa onstonden vredesbewegingen. De Britse Campaign for Nuclear Disarmament bracht miljoenen mensen op de been. Op 21 november 1981 demonstreerden 400.000 mensen in Amsterdam, en op 29 oktober 1983 nog eens 550.000 in Den Haag. In oktober 1985 kreeg Lubbers een petitie tegen plaatsing met 3,7 miljoen handtekeningen. Velen maakten zich zorgen over het anti-raketschild in de ruimte (IDS) dat de Amerikaanse president Reagan bepleitte.

Lubbers bleef de beslissing uitstellen, uit vrees voor een conflict met de pacifistische christenen. Nadat het kabinet ondanks alle protest in 1988 tot plaatsing had besloten, sloten Reagan en Gorbatsjov een akkoord over de afschaffing van de middellange-afstandsraketten. Er kwamen dus geen nieuwe Amerikaanse kernwapens naar Nederland. Maar kernwapenvrij werd het niet: in 2013 wees Lubbers zelf erop dat op vliegbasis Volkel altijd kernwapens (of onderdelen) opgeslagen waren gebleven.

De PvdA was in een proces geraakt van soul searching dat nog even zou duren. Als socialisatie van de productiemiddelen niet meer reëel was, en de Vermogensaanwasdeling van Den Uyl ook op ‘praktische bezwaren’ (macht van de ondernemers) stuitte, wat deed de sociaal-democratie er nog toe? Een reeks rapporten omhelsde het principe van de vrijemarkteconomie en de verantwoordelijkheid van het individu. Reformisme zonder echte hervormingen maakte plaats voor de ‘derde weg’ van Tony Blair en Wim Kok.

In christen-democratische hoek verscheen in 1983 het rapport ‘Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij’. Dit was een ideologische rechtvaardiging van Lubbers’ ‘no-nonsense’-beleid: de staat moest zich beperken tot ‘kerntaken’, en terugtreden zodat ‘burgers’ hun ‘eigen verantwoordelijkheid’ weer zouden nemen. Achteraf bezien was dit een christelijk geïnspireerde versie van neoliberalisme.

Ongelijkheid

Met het Akkoord van Wassenaar van november 1982 werden de Nederlandse vakbonden diep medeverantwoordelijk voor de gezondheid van de Nederlandse economie. In ruil voor herverdeling van werk via arbeidstijdverkorting moesten de vakbondsleden loondaling en flexibilisering accepteren.

Lubbers verbond in 1984 zelfs zijn politieke lot aan het werkloosheidsvraagstuk: als er meer dan een miljoen werklozen zouden komen, stapte hij op als premier. Toen bleek dat noch ATV noch banenplannen de stijging konden keren, paste Lubbers een laatste redmiddel toe. De officiële definitie van werkloosheid werd aangepast, die van de ene op de andere dag daalde tot onder de 800.000.

Met de leus ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken’ won het CDA de verkiezingen van mei 1986. Of dat karwei ooit af kwam was de vraag toen in het najaar van 1987 een beurskrach plaatsvond en de werkloosheid opnieuw begon te stijgen.

De hardline-groep van Ruding en Jelle Zijlstra wilde de staatsschuld verder terugdringen met harde saneringen. De stroming rond Bert de Vries wilde wel snijden maar op een ‘evenwichtiger’ manier, om het sociale evenwicht te bewaren. Zijn verzet kwam naar voren bij het Paaspakket van 1988, toen het kabinet aankondigde het minimumjeugdloon en de uitkeringen te verlagen.

De Vries’ verzet werd opportunistisch gesteund door VVD-leider Joris Voorhoeve. Deze ‘linkse’ opstelling van de VVD was de voorafschaduwing van het populisme van de latere Frits Bolkestein.

‘Nederland is ziek’ zei Lubbers in 1990. De werkloosheid steeg van 1991 tot 1995 opnieuw, van 550.000 naar 830.000 uitkeringen. Opnieuw moesten jongeren het ontgelden, ook bij nieuwe bezuinigingen op onderwijs. In 1993 pleitte Lubbers voor ‘kampementen’ om jongeren uit probleemgezinnen te heropvoeden. Ondanks de officieel terugtredende staat, had Lubbers’ Nederland steeds hardere autoritaire trekken.

Terwijl opnieuw stakingen en protesten plaatsvonden, namen de spanningen binnen de paarse coalitie en het CDA toe. Eind april 1992 verklaarde Lubbers op eigen houtje tijdens een persconferentie dat grotere inkomensverschillen niet een toevalseffect maar een bedoelde uitkomst waren van het kabinetsbeleid. In de peilingen daalde het CDA naar 29 procent.

Met Wim Kok op Financiën begon Lubbers-III aan een nieuwe ronde van afbraak. Ondanks protesten van duizenden ambtenaren werden hun salarissen gekort. Vanaf juli 1991 werd de WAO afgebroken en Minister Ien Dales (PvdA) stelde de Ziektewet en wachtgeld ter discussie. Eind 1993 kondigde het kabinet aan om in 1994 8,7 miljard te willen bezuinigen, waaronder 1,1 miljard op de zorg.

De heersende partijen raakten in een nieuwe electorale crisis. Na Lubbers wilde het CDA Elco Brinkman naar voren schuiven als kandidaat-premier, ‘een man met de uitstraling van een viersterrenvriesvak’, zoals Angela Ettema in maart 1994 schreef in de voorloper van De Socialist. Terwijl Brinkman een akkoord over de WAO-afbraak wilde sluiten met de VVD, sloot Lubbers een deal met de PvdA. Openlijk sprak Lubbers zijn wantrouwen uit tegen Brinkman. Als lijsttrekker leidde Brinkman het compleet verdeelde CDA naar een verkiezingsnederlaag, en vertrok kort na Lubbers zelf.

Lubbers’ erfenis

Lubbers’ kabinetten zetten de afbraak van de verzorgingsstaat in een hogere versnelling. Samen roofden zijn drie regeringen meer dan 30 miljard uit het pensioenfonds ABP, zodat decennia later onder het mom van de ‘dekkingsgraad’ de premies werden verhoogd.

De interventie in voormalig Joegoslavië hielp de geesten rijp te maken voor latere oorlogen in de Perzische Golf en elders; de vluchtelingen, die steeds vaker ‘illegalen’ heetten, werden bestempeld als probleem; de extreem-rechtse Centrum-Democraten wonnen twee zetels.

Het antwoord van de drie grote partijen was de cultivering van een links-liberale en een ‘realistische’ opstelling – afwisselend in te zetten naar behoefte: realistisch aan de macht en ‘sociaal’ in de oppositie. Hun gebrek aan antwoord op de internationale crisis leidde later tot de opkomst van populistisch rechts: Pim Fortuyn en daarna Geert Wilders.

Sommige media lijken onder het motto ‘van de doden niets dan goeds’ een Lubbers te portretteren die zijn tijdgenoten niet herkennen. Zo is hem achteraf neerzetten als vredesduif, zoals Vrij Nederland deed, nogal ongepast. Lubbers negeerde met het plaatsingsbesluit een duidelijke meerderheid van de bevolking.

Hoewel hij aan het begin van zijn loopbaan een ‘verzoener’ mag zijn geweest, werd de jezuïet Lubbers een economische en politieke hardliner, die tijdens en na zijn regering altijd de reuk meedroeg van corruptie en bedrog.

Zijn directeurschap van Hollandia Kloos veroorzaakte tijdens zijn politieke loopbaan altijd kritiek op deze ‘dubbele pet’. Terwijl Lubbers minister was, betaalde de Nederlandse staat Hollandia Kloos tientallen miljoenen guldens om de staaldivisie van Nederhorst over te nemen. En in 1990 zorgde de staat dat Koeweit alsnog een ondeugdelijke hangar betaalde die Hollandia Kloos had gebouwd. Maar het had geen gevolgen, want de familie Lubbers heeft vrienden op de goede plek.

Lubbers was een man met macht, en die gebruikte hij. Als Commissaris voor Vluchtelingen bij de VN werd hij beschuldigd van seksuele intimidatie – dat was terecht, maar dreigde eerst in de doofpot te verdwijnen.

De politieke contouren die Lubbers achterlaat, domineren het landschap vandaag de dag. Wij bewijzen hem de gepaste eer door hem te herdenken voor wie hij was: de hoofdman van een rovende kapitalistenklasse. God hebbe zijn ziel – vast.

Gebruikte literatuur: Pieter Gerrit Kroeger en Jaap Stam, De rogge staat er dun bij. Macht en verval van het CDA 1974-1998, Uitgeverij Balans 1998, 358pp.