Tegen de Nederlanderigheid

Wie op een demonstratie van andersglobalisten, antikapitalisten, radicale vakbondsactivisten komt hoort het: "Hoe laat is het?" roept één betoger door een megafoon 'Solidariteit!' klinkt het uit honderd kelen terug. Het werkt niet op papier, maar wel als je het hoort. Rechts heeft echter tegenwoordig haar antwoord klaar op die solidariteit. Dus klinkt het uit de keel van duizend politici en als wetenschapper vermomde columnisten: 'Identiteit! Nationale identiteit!' Nederlanderigheid is het, vervelend gezeur. Maar zit er meer achter?
19 oktober 2007

Door Peter Storm

Nationale identiteit, nationale cultuur: retoriek van die strekking komt langs in allerlei varianten. Potsierlijk was de Balkenende-variant, toen hij riep om herleving van de ‘VOC-mentaliteit’. Die verwijzing naar het glorieuze koloniale verleden wordt inmiddels ter harte genomen, het leger dat naar Uruzgan gestuurd is weet de ‘inlanders’ naar behoren te ‘tuchtigen’ door hun dorpen plat te gooien, zoals in juni in Chora. Ging zoiets vroeger met geweren, tegenwoordig hebben ze daar houwitsers voor, zodat je niet meer oog en oog met onschuldige mensen hoeft komen te staan. Beter voor de nachtrust van de betrokken militairen, en minstens zo effectief.
Een soortgelijke verheerlijking van een gewelddadig nationaal verleden tekende de herdenking van admiraal Michiel de Ruyter, slavenhouder en oorlogsvoerder, de Donald Rumsfeld van zijn dagen. Waarin een klein land groot was – en kan zijn: roof en massamoord overzee. Dat is de strekking, humanitair verpakt, met normen en waarden en een strikje eromheen om ‘de boel bij elkaar te houden.’

Toen kregen we minister Vogelaar. Zij opperde dat het denkbaar was dat de Nederlandse cultuur (dat dierbare familielid van de nationale identiteit) over een paar eeuwen misschien niet meer puur joods-christelijk was, maar misschien ook wel joods-christelijk-islamitisch. Het land was te klein om de verontwaardiging te herbergen: de verfoeide islam mede als bron van ‘onze’ cultuur!

Dat er in Nederland allang zichtbare culturele tekenen van Islamitische herkomst zijn – van de aanwezigheid van moskeeën tot de plek die schrijvers en artiesten van islamitische achtergrond in Nederland innemen (denk aan Kader Abdulah en Ali B.) wordt behendig ‘vergeten’. Zelfs mensen als Hirsi Ali, Ellian en Jami, ex- en anti-moslims van beroep, zijn gevormd in culturele achtergronden waar de islam wezenlijk bestanddeel van was.

Door deze mensen in de armen te sluiten bijten identiteitsfanaten in hun eigens staart: hun boegbeelden laten zien dat Vogelaar gelijk heeft, en niet pas over honderd jaar. Immers, zoals de goeroe van het identiteitsdenken in Nederland, wijlen de heer professor doktor generalissimo Fortuyn al zei: cultuur is geen jas die je kunt uit doen. Of geldt dat opeens niet als het om bevriende intellectuelen gaat die zo nuttig zijn om een anti-Islam-verhaal geloofwaardig te maken?

Het werd nog leuker toen prinses Maxima haar bijdrage deed, bij de presentatie van een WRR-rapport. Ze zocht al zeven jaar naar die Nederlandse identiteit, en had hem nog steeds niet gevonden. Dus: “dé Nederlander bestaat niet.” Zelden heeft het intrappen van een open deur meer lawaai gemaakt, een virulente uitbraak van Nederlanderigheid trok door de polder en de grachtengordel. Voor het inzicht dat iedereen anders is, dat gemeenschappelijke nationale kenmerken in feite niet bestaan, hoeft toch niet de intellectuele noodtoestand te worden afgeroepen? Ze zei er zelfs nog bij “net zomin als dé Argentijn bestaat.” Het hielp allemaal niets: de prinses had Nederland niet begrépen, en gaf “politiek-correcte prietpraat”(Wilders) ten beste. Oranjeverenigingen vielen zelfs over haar heen. Al die voorvechters van het Nederlanderisme keerden zich tegen uitgerekend de prinses, onderdeel van dat nationale identiteitssymbool bij uitstek: het koningshuis.

In de discussies die uitbraken werd soms voorzichtig genformeerd wat die Nederlandse identiteit ïeigenlijk was. Twee dingen kwamen uit de mond van onze kersverse nationale trots, Rita Verdonk: taal enerzijds, grondwet en rechtsstaat anderzijds. De taal bindt veel Nederlanders aan Vlamingen, mensen in Frankrijk, Australiërs en Canadezen en Nieuw-Zeelander wiens grootouders geëmigreerd zijn maar die bij sommige gelegenheden nog altijd Nederlands spreken en die vaak op hun oude dag naar Nederlandstalige verzorgingshuizen gaan. Omgekeerd is de taal van de overheidsbureaucratie volstrekt onverstaanbaar voor veel van de mensen wiens leven die overheidbureaucratie via formulieren en loketten vergalt. Taal en identiteit vallen niet op een zinnige wijze samen.

En dan die grondwet en die rechtsstaat. Die zitten vol geïmporteerde beginselen. De scheiding der machten, een ideetje van Montesquieu, een Fransman uit de achttiende eeuw. Het menselijke geweten als toetssteen tegen overheidstirannie, een ideetje van Calvijn uit Geneve. Import, veel van die rechtsstaatbeginselen, er is weinig ‘Nederlands’ bij. En die Grondwet: moet je daarmee instemmen om erbij te horen? Valt het vooral uit keurige witte heren bestaande Republikeinse Genootschap (als dat nog bestaat althans) buiten de ‘Nederlandse identiteit’? De grondwet voorziet immers in een monarchie, een republiek is daarmee ‘on-Nederlands’, strijdig met ‘onze identiteit’. En hebben ze in andere landen geen vergelijkbare grondwet en rechtsstaat? Wat is daar ‘Nederlands’ aan? Of heb ik het weer ‘niet begrepen’?

Maxima had natuurlijk gelijk: dé Nederlander bestaat evenmin als dé Argentijn, dé Duitser, dé Irakees, dé Afghaan. Ja, ze had makkelijk praten – als iemand die niet zozeer de cultuur van welke natie dan ook geabsorbeerd heeft maar de cultuur van de jet-set en de groten der aarde in Buenos Aires en New York heeft geabsorbeerd voordat ze het Nederlandse filiaal van die jet-set, het Oranjehuis, mocht komen verrijken. Maar wat ze zei was een banale gemeenplaats, niets meer.

Vanwaar die rechtse woede over haar uitspraken, over die van Vogelaar, over iedereen die ‘identiteit’ en ‘cultuur’ als bindmiddel in twijfel trekt, hoe voorzichtig ook? Identiteit staat haaks op het soort solidariteit waar links naar streeft. In plaats van horizontale solidariteit van mensen onderaan tegenover de top – schematisch: van arbeid tegen kapitaal – stelt het verticale solidariteit van mensen van laag tot hoog, verenigd in culturele eenheid achter vlag en traditie.

Identiteit sluit in. Het sluit degenen in, van hoog tot laag, die ‘erbij horen’: de ware Nederlanders, wie dat ook mogen zijn. Arbeiders en directeur maken deel uit van dezelfde ‘nationale gemeenschap’, hun conflicten zijn ondergeschikt aan het belang daarvan, en ze delen een identiteit. Erg handig wel voor de directeur: het verzet tegen zijn macht en zijn rijkdom kun je vervolgens als ‘on-nationaal’ wegzetten.

Identiteit sluit ook uit. Interne binding moet bevestigd worden door tegen ‘de buitenstaander’ aan te schoppen. Die buitenstaander, in dit verhaal, is boven alles: de moslim. Het identiteitsverhaal heeft in Nederland islamofobe ondertonen. Iemand als Wilders haakt daar bij aan, radicaliseert het verhaal naar rechts, en bouwt er een griezelig sterke politieke kracht op. In zijn verhaal is ‘de islam’ de vijand.

Maar in zijn doelstellingen lezen
we over afschaffing van minimumloon en halvering van het aantal ambtenaren. Het islamofobe identiteitsverhaal is magneet om een achterban mee te bouwen, en tegelijk facade om zijn asociale oogmerken buiten beeld te houden. Daarom kan hij het niet hebben als iemand vaststelt dat die identiteit onvindbaar is.

De retoriek van Verdonk is verwant, al heeft zij momenteel een andere volksvijand nummer één gevonden: de file. Maar het hameren op nationale trots om ondernemend Nederland daarmee élan te geven over de ruggen van ons allemaal samen – dat deelt ze met Wilders, Fortuyn, en hoe de nationale identiteitsprofeten van gisteren, vandaag en morgen maar mogen heten. Hun identiteitspraat is wapen tegen de solidariteit die we zo hard nodig hebben.