Steun HTIB-voorzitter Mustafa Ayranci: bedreigd om erkenning Armeense genocide

Voorzitter Mustafa Ayranci van de linkse Turks-Nederlandse migrantenorganisatie HTIB wordt bedreigd door Turks extreem-rechts na een persbericht over de Armeense genocide van precies 100 jaar geleden. De Internationale Socialisten onderschrijven de steunverklaring voor Ayranci die Doorbraak publiceerde.
24 april 2015

Door Taylan Devrim

Ayranci wordt onder vuur genomen door diverse rechtse en nationalistische Turkse organisaties in Nederland sinds hij namens HTIB een persbericht heeft verstuurd over het honderd jaar na dato nog steeds niet erkennen van de Armeense genocide door de Turkse overheid.

Voorzitter Ali İhsan Ünal van de Stichting Turks Nederlandse Vriendschap, bijvoorbeeld, spuwt zijn gal over Ayranci in Turkstalige media. Hij waarschuwt hem voor de prijs voor die hij gaat betalen voor zijn verraad. Ook de Turkse organisaties die nog met Ayranci om de tafel zouden gaan zitten, worden door hem gewaarschuwd.

Göksel Soyugüzel van de Stichting Turks Islamitische Culturele Federatie en vice-voorzitter Denizhan Murat Uresin van de Turkse Jongeren Federatie (bekend van het geweld tegen een Koerdisch centrum in Amsterdam) beschuldigen Ayranci van landverraad, het oprakelen van oude vetes, het verspreiden van leugens en het creëren van haat.

Ze waarschuwen hun achterban om zich niet door Ayranci en de HTIB te laten provoceren. Dat mag ‘positief’ klinken, maar de ervaring leert dat zulke oproepen door Turks extreem-rechts juist worden opgevat als startsein voor meer geweld. “Niet laten provoceren” is feitelijk codetaal voor het omgekeerde.

In het persbericht veroordeelt HTIB het geweld en de vijandigheid tegen de Armenen, en roept op om daar een einde aan te maken.. Ayranci vraagt de Turkse overheid om te stoppen met de extreem chauvinistische politiek, om de grens met Armenië te openen, en alle historische archieven volledig open te stellen zodat onderzoek naar en een democratisch debat over de Armeense genocide beter mogelijk wordt. HTIB wil ook dat er een open dialoog komt die de vriendschap tussen de twee bevolkingsgroepen moet bevorderen, dat achtergelaten en geroofde bezittingen aan nabestaanden worden teruggegeven en dat schade vergoed wordt. Ook moet er de mogelijkheid komen voor kleinkinderen van gevluchte Armeniërs om het Turkse burgerschap te krijgen zodat ze kunnen terugkeren naar de gebieden waar hun voorouders ooit leefden.

Ayranci heeft inmiddels aangegeven dat het niet de eerste keer is dat hij zulke heftige beledigingen en bedreigingen heeft ontvangen. Hij gaat nader onderzoek doen naar de bedreigers en aangifte tegen hen doen.

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Persbericht van HTIB van 23 april 2015: De pijn van de Armeniërs is de pijn van ons allen

Precies honderd jaar geleden, op 24 april 1915, heeft de Ottomaanse overheid alle Armeense intellectuelen in Istanboel gearresteerd. De toenmalige regering werd geleid door Talat, Enver en Cemal Pasha van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang.

Deze arrestatie was het begin van een reeks pijnlijke en tragische gebeurtenissen. Honderdduizenden Armeniërs in Anatolië, kinderen, vrouwen en ouderen, werden verdreven naar de Syrische woestijnen. Lokale bestuurders hebben aanvalsgroepen samengesteld om de burgerbevolking aan te vallen en te vermoorden. Honderdduizenden onschuldige mensen werden op een barbaarse wijze gedood. De achtergebleven vermogens van de Armeniërs werden geplunderd. Dit was een daad van etnische zuivering.

De Verenigde Naties hebben in 1948 besloten dat “genocide” en etnische zuiveringen een misdaad tegen de menselijkheid zijn. Dit besluit heeft geen terugwerkende kracht. Daarom vechten de Armeniërs tot op de dag van vandaag voor de erkenning van de gebeurtenissen van 1915 als genocide. Echter, nationalistische kringen in Turkije verzetten zich daartegen.

Ongeacht de vraag of de gebeurtenissen in 2015 onder de definitie van “genocide” vallen, kan niemand de omvang verhullen van deze tragische gebeurtenissen. Het mag niet vergeten worden dat honderdduizenden burgers vermoord zijn. De pijn van hun kleinkinderen, die verstrooid zijn over de hele wereld, kan niet genegeerd worden. Onze taak als kinderen van dit land is:

1: om ons in te leven in hun ervaringen,
2: hun verdriet te delen,
3: ervoor te zorgen dat de feiten kunnen worden besproken,
4: onze geschiedenis onder ogen te zien.

Dit moeten we doen om herhaling van soortgelijke gebeurtenissen te voorkomen, opdat onze kinderen weer vrienden kunnen zijn en samen kunnen leven. We hebben samen te leven in vrede als buren. Vijandigheid is altijd onhoudbaar. Het komt niemand ten goede.

In dit verband mag de Republiek Turkije, als erfgenaam van het Ottomaanse Rijk, het georganiseerde karakter van deze tragische gebeurtenissen niet ontkennen en haar toevlucht nemen tot chauvinisme. Op basis van het ideaal van broederschap tussen de volkeren moeten goede betrekkingen met de Republiek Armenië en de Armeense diaspora worden aangeknoopt. De grenzen met Armenië moeten worden geopend en gemeenschappelijke culturele projecten moeten worden ontwikkeld.

Om alle aspecten van de gebeurtenissen van 1915 op te helderen moeten alle archieven worden geopend. Tevens moeten onafhankelijke wetenschappelijke studies ondersteund worden. De schoolboeken moeten gezuiverd worden van geschiedvervalsing en er moet een eind komen aan de vijandige houding jegens Armeniërs. Geconfisqueerd vermogen moet worden teruggegeven aan de Armeniërs en als dit niet mogelijk is, moet hun verlies worden gecompenseerd. Kinderen en kleinkinderen van de Armeense slachtoffers moeten, als ze dat willen, het staatsburgerschap krijgen. Echter, met deze inspanningen worden vrede en vriendschap hersteld.

Wij achten het onze plicht om het lijden van onze Armeense broeders te delen. Wij veroordelen de regering van de Turkse Republiek voor hun chauvinisme. Wij zullen doorgaan met onze inspanningen om vrede en vriendschap te sluiten met onze Armeense broeders.

Dit stuk is overgenomen van Doorbraak.