Spanje 1936: van oorlog naar revolutie

Antifascistische strijders in Barcelona, 1936
Op 17 juli 1936 pleegde een kliek van legerofficieren een militaire staatsgreep tegen de Spaanse regering. Arbeiders moesten beslissen hoe ze hierop zouden reageren. Het was een cruciaal moment voor de politiek van de jaren 1930, met belangrijke lessen voor socialisten vandaag.
1 augustus 2016

Door Peter Robinson

Voor revolutionairen dreunt de Spaanse Burgeroorlog nog decennia na. Het biedt inspirerende voorbeelden van heldhaftigheid, creativiteit en zelforganisatie van de arbeiders. Alles was mogelijk. Toen de Engelse schrijver George Orwell in december 1936 in Barcelona arriveerde schreef hij: ‘Voor het eerst van mijn leven was ik in een stad waar de arbeidersklasse in het zadel zat. Praktisch elk gebouw van enige formaat was in beslag genomen door de arbeiders en versierd met rode vlaggen of met de rood-zwarte vlag van de anarchisten; op elke muur waren hamer en sikkel en de initialen voor de revolutionaire partijen gekalkt.’

De Spaanse Burgeroorlog wordt meestal voorgesteld als een strijd tussen fascisme aan de ene kant en de democratie aan de andere kant. Maar het was een arbeidersrevolutie en het feit dat die revolutie verpletterd werd, leidde direct tot de nederlaag van de republiek en decennia van fascistische overheersing. Nu, tachtig jaar later, rijzen vragen die nog steeds van fundamenteel belang zijn voor onze beweging: hoe kun je fascisme het beste bestrijden; hoe moeten revolutionairen zich organiseren in de strijd voor socialisme; welke politieke programma’s moeten worden aangenomen; met wie kun je het beste een bondgenootschap sluiten; wat is onze houding tegenover de staat?

De antifascistische krachten waren een combinatie van liberale republikeinen, regionale nationalisten, sociaal-democraten, communisten, revolutionair socialisten en anarchisten. Allemaal probeerden ze hun eigen politieke, ideologische en militaire invloed te vergroten. Maar voor wat voor soort democratie streden ze? Welk politiek bondgenootschap kon het beste leiding geven aan de republiek? En wat voor soort leger was er nodig om deze oorlog zo effectief mogelijk te voeren?

De wereldwijde economische depressie die volgde op de Wall Street Crash in 1929 leidde tot politieke polarisatie. Velen in de internationale arbeidersbeweging schoven verder op naar links, geradicaliseerd door de Russische Revolutie. De heersende klassen probeerden wanhopig hun eigen belangen te verdedigen en gingen vaak over tot harde repressie.

De opkomst van het fascisme leek niet te stuiten. In Duitsland faalde de best georganiseerde arbeidersbeweging van Europa haar belangrijkste test. In plaats van de arbeidersklasse op te roepen tot eenheid tegen het fascisme, zoals de Russische revolutionair Leon Trotski bepleitte, beschuldigde de Duitse communistische partij (KPD) de sociaal-democraten ervan ‘sociaalfascisten’ te zijn die het kapitalisme ondersteunden. De arbeidersbeweging werd gesplitst en dat had catastrofale gevolgen.

Volksfront

Tegen het midden van de jaren 1930, met de Tweede Wereldoorlog in aantocht, draaiden communistische partijen, aangestuurd door Moskou, deze politiek volledig om. Nu wilden zij juist allianties aangaan met ‘progressieve kapitalisten’ om zo een bolwerk te vormen tegen de dreigende Duitse invasie. De Russische leider Stalin wilde ten koste van alles een bondgenootschap met kapitalistische imperialistische machten, met name Groot-Brittannië en Frankrijk.

Communistische partijen werden nu aangemoedigd om niet alleen allianties aan te gaan met sociaal-democraten, maar ook met burgerlijke partijen die zich tegen het fascisme uitspraken. Daarmee probeerden ze aan te tonen dat communisten geen bedreiging vormden voor het kapitaal. Voor velen leek dit idee van het volksfront logisch, maar in de praktijk betekende het in stand houden van deze eenheid dat de belangen van de arbeidersklasse daaraan ondergeschikt werden gemaakt.

In 1936 was de Spaanse republiek nog maar vijf jaar oud. Sinds de troonsafstand van de koning zigzagde de macht tussen links en rechts. Spanje was economisch gezien achtergeblevengebied – industrieel kapitalisme had zich in slechts enkele steden ontwikkeld – en de burgerlijk-democratische revolutie had zwakke fundamenten. Big business, de kerk, het leger en de landeigenaren keken vol angst en verachting neer op de rechten en sociale hervormingen die de arbeiders eisten.

In 1913 werd de Land Act aangenomen, waarin werd bepaald dat de zwarte bevolking slechts zeven procent van het land kreeg toegewezen. Door de zwarte bevolking in deze reservaten – die later eufemistisch ‘thuislanden’ werden genoemd – op te sluiten, werd hun de mogelijkheid afgenomen in hun eigen bestaan te voorzien. Hierdoor werd de zwarte bevolking gedwongen haar arbeid goedkoop te verkopen door in de mijnbouw en in de landbouw te gaan werken. De beweging van zwarte mannen werd bovendien beperkt door de pasjeswetgeving. Het was hen verboden zelf op zoek te gaan naar werk. In plaats daarvan moesten ze in de reservaten wachten totdat hen werk werd aangeboden. Vaak ging het daarbij om tijdelijke contracten die gemakkelijk ontbonden konden worden.

Na ‘twee zwarte jaren’ van repressie werd in februari de volksfrontregering verkozen. De reformistische Socialistische Partij was daar een belangrijk onderdeel van. Haar machtsbasis lag in de vakbond die ze had opgericht, de gematigde Algemene Vakbond van Arbeiders (UGT) die zei tegen de 1,5 miljoen leden te hebben. Largo Caballero, een van zijn leiders, stond bekend als de ‘Spaanse Lenin’.

Het volksfront werd echter gedomineerd door de republikeinse middenklassepartijen. Vorige republikeinse regeringen hadden een paar gematigde landhervormingen doorgevoerd en concessies gedaan aan de regionale aspiraties van Catalonië, hoewel niet aan die van Baskenland. Het uiteindelijke doel daarvan was om het Spaanse kapitalisme te versterken.

Franco

Niettemin vierden de arbeiders de overwinning van het volksfront. Ze eisten onmiddellijk daarna meer hervormingen en organiseerden stakingen. Nu, na maanden voorbereiding, reageerden delen van de heersende klasse resoluut. Toen het leger ging muiten verwachtten de leiders een snelle overwinning te boeken op hun zwakke tegenstander. In de grote steden kwamen de garnizoenen in opstand. Fascistische leiders verklaarden dat hun belangrijkste taak het verslaan van de arbeidersbeweging was en dreigden om stakers te executeren. Hun methoden, waaronder het gebruik van verkrachting als oorlogswapen, waren wreed.

De man die de fascisten ging leiden was generaal Francisco Franco, het hoofd van het Spaanse leger in Afrika, gevestigd in Marokko. In de eerste dagen van de oorlog, toen de regering lamgeslagen was, kreeg Franco Hitler en Mussolini zover om hem vliegtuigen te lenen als luchtbrug voor zijn troepen naar Spanje.

Maar Franco had geen rekening gehouden met een spontane revolutionaire antifascistische opstand. Toen de regering weigerde om wapens uit te delen aan de arbeiders, riepen de vakbonden op tot een algemene staking en bestormden arbeiders de militaire kazernes om zichzelf te bewapenen. Ze vormden antifascistische comités en organiseerden milities, sloegen het leger af en namen de controle over in een aantal grote steden.

De haastig georganiseerde vrijwilligersmilities namen vrachtwagens in beslag en vertrokken vanuit de steden om de opmars van de fascistische rebellen tegen te houden. Op het hoogtepunt waren er zo’n 25.000 strijders aan het front van Aragon en misschien wel 150.000 strijders in totaal.

In het politieke vacuüm zorgden arbeiderscomités in de wijken voor gezondheidszorg, voedseldistributie, vervoer en openbare veiligheid. In de gebieden die onder hun controle vielen, namen arbeiders de fabrieken en een groot deel van het land over. In Barcelona bijvoorbeeld werd 80 procent van de industrie gecollectiviseerd en in het oosten van Aragon werden tegen de 400 agrarische collectieven opgericht.

In een staat die eerder door de repressieve katholieke kerk gedomineerd werd, wonnen vrouwen nu nieuwe vrijheden. Ze konden voortaan ook de fabrieksvloer op, vaak voor het eerst, hoewel ze nog niet hetzelfde loon kregen als hun mannelijke collega’s. Vrouwen namen actief deel aan politiek door toe te treden tot coöperaties, antifascistische comités en gewapende milities. Ze vochten samen met hun mannelijke kameraden aan het front. Andere verworvenheden waren informatie over anticonceptie en beperkte legalisering van abortus; huwelijken werden voltrokken op het hoofdkantoor van de milities en samenwonende stellen kregen wettelijke rechten.

CNT

De belangrijkste organisatie die de revolutie voortstuwde was de Nationale Confederatie van Arbeiders (CNT). Deze anarcho-syndicalistische vakbond was sinds de 19de eeuw stevig geworteld in de arbeidersklasse, met name in Barcelona, waar hij binnen politiek links dominant was. Bij het uitbreken van de oorlog telde hij ongeveer een miljoen leden.

De anarchisten wezen partijen en verkiezingen stelselmatig af. Voor hen betekende revolutie controle over de straat, de fabrieken en het land, niet politieke instituties. Niettemin steunde de CNT de volksfrontregering (In november zou een anarchist zelfs worden benoemd tot minister van Gezondheid en Welzijn). Dit had een desoriënterend effect op haar leden en achterban – waren ze nou voor revolutie of voor stabiliteit?

Binnen een week na de militaire poging tot staatsgreep ontmoette Lluis Companys, het hoofd van de Catalaanse regionale regering, de CNT-leiders in Barcelona. Hij zei tegen hen: ‘Jullie zijn nu de meesters van de stad en van Catalonië… Jullie hebben gewonnen en alles ligt in jullie handen; als je mij niet nodig hebt of niet wilt als president van Catalonië, vertel het me dan nu.’

Het regionale comité van de CNT discussieerde vervolgens over de vraag of ze de macht moesten grijpen. Eén persoon stemde voor, de rest stemde tegen. Een machtsgreep zou betekenen dat de ene vorm van dictatuur wordt vervangen door een andere vorm, zo betoogden zij, en ze waren niet bereid om zichzelf dictatoriale bevoegdheden aan te meten. Trotski’s vernietigende oordeel luidde:

‘Deze zelfrechtvaardiging… bevat een onherroepelijke veroordeling van het anarchisme als een uitgesproken anti-revolutionaire doctrine. Niet de macht willen veroveren betekent de macht vrijwillig overlaten aan degenen die hem uitoefenen, de uitbuiters. Elke revolutie was en is in essentie het aan de macht brengen van een nieuwe klasse, waardoor haar eigen programma gerealiseerd kan worden. Het is onmogelijk om oorlog te voeren en de overwinning af te wijzen.’

POUM

De andere belangrijke revolutionaire groep was de Arbeiderspartij van Marxistische Eenheid (POUM), een kleine, recent gevormde revolutionair socialistische partij. Ze werd geleid door Andreu Nin, een voormalig leraar en journalist en lid van de communistische partij die als lid van de Linkse Oppositie tegen Stalin uit Rusland verbannen was.

Nin was antistalinist en had banden met Trotski, maar Trotski bekritiseerde de POUM hevig vanuit zijn ballingschap in Mexico, in het bijzonder vanwege het ondertekenen van het volksfrontpact begin 1936 en de toetreding tot de Catalaanse regering in september. De POUM pleitte voor de opbouw van een alternatieve revolutionaire macht gebaseerd op arbeiders-, boeren- en strijderscomités en de opbouw van een rood leger naar het voorbeeld van het Rode Leger onder leiding van Trotski, dat de Russische Revolutie verdedigd had.

Maar de POUM was, met ongeveer 3.000 tot 5.000 militanten, te klein om te kunnen winnen en liep uit angst voor isolatie achter de CNT aan. Hoewel Nin het economische programma van de Catalaanse regering schreef, was de POUM in feite bezig de afbrokkelende republikeinse staat te ondersteunen in plaats van te vechten voor een revolutionair alternatief.

Communistische partij

De communistische partij (CP) bleef relatief klein, met zo’n 20.000 tot 30.000 leden bij het uitbreken van de oorlog, vooral als gevolg van haar sektarische politiek. De CP beweerde nu dat een revolutie alleen maar zou afleiden en dat je alleen met de volksfrontstrategie kon winnen. Radicale acties zouden meer gematigde groepen alleen maar vervreemden, zoals de middenklasse en het bedrijfsleven, die ze ten koste van alles ervan wilden weerhouden om naar de fascistische kant over te lopen. Een CP-bestuurder schreef dat socialisering en collectivisatie ‘niet alleen onwenselijk maar zelfs absoluut ontoelaatbaar’ waren.

Om de kracht van de revolutie te ondermijnen, probeerde de republikeinse regering de antifascistische krachten te centraliseren. In september stemden de anarchisten in met het opdoeken van het kortstondige Anti-Fascistische Militie Comité waarbinnen zij dominant waren en met het centraliseren van de revolutie via de Catalaanse regering waaraan zij met ministers deelnamen. In november sloten zij zich vervolgens aan bij de Spaanse republikeinse regering.

Wapens

Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal en Rusland hadden alle in augustus een non-interventie-overeenkomst getekend, gesteund door de Verenigde Staten. Zij kwamen overeen dat ze aan geen van beide zijden wapens of soldaten zouden leveren. Desondanks schonden Duitsland en Italië de overeenkomst onmiddellijk met wapenleveranties, vliegtuigen en duizenden soldaten om zo de fascistische zijde te versterken. Tegelijkertijd kreeg de republiek geen wapens van de westerse mogendheden.

Rusland was het enige land dat wapens leverde aan de republiek, waarbij de goudreserves van de republiek als onderpand dienden. De controle over de distributie van deze wapens vergrootte de invloed van de Communistische Partij binnen de republikeinse gebieden sterk.

Orwell schreef dat de infanterie het moest doen met ‘versleten Mausergeweren die meestal na vijf schoten vastliepen; ongeveer een machinegeweer voor elke 50 personen en een pistool of revolver voor ongeveer elke 30 personen. Deze wapens, die in een loopgravenoorlog zo belangrijk waren, werden niet door de regering uitgegeven… Een regering die jongens van 15 jaar naar het front stuurt met geweren van 40 jaar oud en haar grootste mannen en nieuwste wapens in de achterhoede houdt is kennelijk banger voor de revolutie dan voor de fascisten.’

In Moskou werden in 1937 de overgebleven Bolsjewieken weggezuiverd op bevel van Stalin en werden alle andersdenkenden, met name de trotskisten, belasterd als ‘fascisten’. In Barcelona leidde dit tot de meidagen, waarbij de republikeinen onder leiding van de communisten probeerden om de milities te ontwapenen, om zo de revolutie te onthoofden en hun eigen macht te consolideren. Op dat moment was misschien wel 80 procent van Barcelona in handen van anarchisten en POUM-milities.

Gemiste kansen

Na zes dagen van straatgevechten overtuigde de CNT haar leden ervan om de wapens neer te leggen, uit angst voor het ondermijnen van de antifascistische eenheid. De ‘Trotskifascistische POUM’ werd verboden en Nin werd samen met een groot aantal van zijn kameraden gemarteld en vervolgens vermoord. Vele honderden werden in republikeinse gevangenissen gegooid. De verworvenheden van de revolutie werden veelal teruggedraaid. Gecollectiviseerde landgoederen en fabrieken onder arbeiderscontrole werden aan de individuele eigenaars teruggegeven of door de staat overgenomen. Kerken werden heropend.

Was een overwinning ooit mogelijk voor de antifascisten of was de Spaanse Burgeroorlog een gebaar dat heroïsch was maar gedoemd te mislukken? De uitkomst ervan hing af van het type oorlog dat ze voerden. Zou het een orthodoxe oorlog worden of een revolutionaire oorlog?

Trotski schreef destijds: ‘Een burgeroorlog wordt, zoals iedereen weet, niet alleen met militaire maar ook met politieke wapens gevoerd… Om dit te bereiken is het nodig om het revolutionaire programma naar voren te brengen.’

Franco controleerde ongeveer 50 procent van het land. Een revolutionaire oorlog zou een programma hebben bevat voor herverdeling van het land, waarmee het de boeren aan zijn zijde zou krijgen. Op een soortgelijke manier zou commitment aan regionale onafhankelijkheid van Catalonië en Baskenland zorgen voor steun van aarzelende sympathisanten in die gebieden.

Een andere optie was het verlenen van onafhankelijkheid aan Marokko. Het land was de basis van waaruit Franco zijn gevechtshandelingen voerde. Die optie werd echter afgewezen uit angst om de imperialistische machten tegen de schenen te schoppen, met name Frankrijk, dat heerste over het buurland Algerije.

De belegering van Madrid was de enige keer dat de communisten gebruik maakten van revolutionaire methoden zoals massamobilisatie en flexibele tactieken zoals guerrillaoorlog. Wijkcomités organiseerden collectieve maaltijden, wasserijen en crèches. Ook revolutionaire propaganda werd gebruikt, waarbij leuzen werden gebruikt als ‘No pasaran!’ ofwel ‘Ze (de fascisten) komen er niet door!’

Er waren andere gemiste kansen. Matrozen hadden de vloot snel onder republikeinse controle gebracht, maar de regering weigerde om hem in te zetten uit angst dat westerse regeringen het zouden zien als een bedreiging voor hun belangen in de Middellandse Zee.

Drie jaar oorlog leidde tot een bloedbad met ongeveer 100.000 executies door de fascisten en een naoorlogse repressie die de levens eiste van vele tienduizenden. In de eerste jaren na de oorlog stierven nog eens 200.000 mensen door honger en ziekte. Ongeveer een half miljoen vluchtelingen vluchtten naar Frankrijk en werden onder erbarmelijke omstandigheden geïnterneerd. Daarop volgde 36 jaar fascistisch bewind. De kerk kreeg zijn vroegere macht terug. Vrouwen werden teruggedrukt in het huishouden en hun vrijheden werden afgenomen.

De weigering van de republikeinse regering om alle mogelijkheden te gebruiken die er waren, leidde ertoe dat de arbeidersklasse een verschrikkelijke nederlaag leed. Dit werd veroorzaakt door de contrarevolutionaire activiteiten van de CP, de ideologische tekortkomingen van de anarchisten en het gebrek aan gewicht van revolutionair socialisten.

We zijn het de helden van de Spaanse revolutie verschuldigd om te leren van hun strijd.

Dit is een vertaling van Socialist Review. 415, July/August 2016