Spanje 1936: strijd tegen fascisme, opening naar een nieuwe wereld

De Spaanse revolutie van 1936 is nog steeds een van de meest sprekende voorbeelden van hoe gewone mensen controle kunnen krijgen over hun leven en de maatschappij. Andy Durgan analyseert hoe arbeiders en boeren massaal in opstand kwamen tegen een fascistische staatsgreep, hoe daarbij de mogelijkheid ontstond de samenleving fundamenteel te veranderen, en hoe links werd getest op het cruciale vraagstuk van politieke machtsovername.
11 augustus 2010

Foto’s: (boven) Militielid aan het antifascistische front in 1936 / (onder) Affiche van de POUM met de leuze ‘Tot de overwinning of de dood’

Op 18 juli 1936 kwam een deel van het Spaanse leger in opstand, gesteund door de elite en de katholieke kerk, met de intentie een eind te maken aan een experiment van democratie en sociale hervormingen, de zogenaamde ‘Tweede Republiek’ van 1931-1936. Het resultaat, de Spaanse Burgeroorlog, zou een van de belangrijkste gebeurtenissen worden van de twintigste eeuw. Voor sommigen was het de voorbode van de Tweede Wereldoorlog, voor anderen ‘de laatste grote zaak’ om voor te vechten.

De nederlaag die de arbeidersklasse zou lijden betekende uiteindelijk voor miljoenen Spanjaarden een periode van bijna 40 jaar fascisme. Maar 1936 liet tevens het begin zien van een diepgaande revolutie. Niet alleen als antwoord op het fascisme, maar tegelijkertijd als een deur naar een hele andere en betere toekomst.

In de decennia voor de revolutie hadden anarchistische en socialistische ideeën zich geworteld in de Spaanse arbeidersklasse. Het idee dat werknemers zelf de controle over hun werkplek zouden moeten hebben, lag hier aan ten grondslag. De revolutie was niet alleen het product van een kleine radicale minderheid, maar van de grotendeels spontane en massale betrokkenheid uit de hele Spaanse maatschappij.

Zonder dat dit van bovenaf werd opgelegd, werden grote delen van de industrie en de agrarische sector gecollectiviseerd, met name in Catalonië, Oost-Aragon en Valencia. Op het platteland werden de grote landerijen overgenomen en vele kleinere boerenbedrijven samengevoegd.

Milities

Arbeidersorganisaties richten milities op om het gevecht aan te gaan met de fascisten. Antifascistische comités zorgden voor veiligheid, bevoorrading en een revolutionaire vorm van rechtspraak. Bezette gebouwen werden omgebouwd tot restaurants, ziekenhuizen of scholen voor en van het volk. De levens van vrouwen veranderden drastisch omdat velen van hen voor het eerst in de fabrieken aan het werk gingen of meevochten aan het front.

Een volksopstand veranderde wat een simpele rechtse staatsgreep had moeten zijn, in een omvangrijke burgeroorlog. Maar in de republikeinse gebieden die beheerst werden door de antifascisten ontstond een groot meningsverschil. Dit was niet, zoals vaak beweerd wordt, een vraagstuk over oorlog of revolutie, maar over welk type oorlog – een orthodoxe of een revolutionaire.

Wat in 1936 gebeurde was een van de schoolvoorbeelden van hoe je de wereld niet kunt veranderen zonder de macht naar je toe te trekken. Voor de grote anarchistische vakbond in Spanje, de CNT, was de revolutie een realiteit. In de straten, de fabrieken en op het platteland hadden de massa’s het ogenschijnlijk voor het zeggen – maar ze hadden geen controle over communicatienetwerken, over de handel en de banken en vooral niet over het leger. Kortom: de revolutie was niet compleet.

De anarchisten waren echter tegen alle vormen van staatsbestuur, en dus wars van het idee om een nieuwe staat te creëren, ondanks dat ze in de praktijk zagen dat centralisatie in de strijd tegen het fascisme noodzakelijk was. Daarom verwierpen zij het idee van een revolutionaire staat, welke in hun ogen een ‘anarchistische dictatuur’ zou beteken. Maar uiteindelijk zouden zij wel meewerken aan de wederopbouw van de republikeinse staat. In november 1936 sloten vier anarchistische leiders zich aan bij dezelfde Volksfrontregering die de revolutie zou ondermijnen.

Volksfront

De strijd tegen het fascisme in 1936 maakt bitterlijk duidelijk dat de eenheid van links noodzakelijk was. Het doel van het Volksfront, opgericht voor de oorlog, was om de arbeiderspartijen en de liberale politieke partijen te verenigen ter verdediging van de heersende democratie. Dit leek een logisch antwoord op de dreiging die van het fascisme uitging.

In werkelijkheid creëerde het Volksfront geen eenheid, maar zag zij een contrarevolutie over het hoofd en schaadde zo de antifascistische strijd. Het was ook te verwachten dat de liberale republikeinen en de gematigde socialisten, gezien hun weerstand tegen welke revolutie dan ook, hun steun zouden toekennen aan de kapitalistische democratie voor al het andere.

De reden dat de communisten, de meest enthousiaste aanhangers van het Volksfront, tegen de revolutie waren ligt gecompliceerder. De Communistische Partij groeide aanzienlijk in de eerste maanden van de oorlog, vooral onder de lagere middenklassen. Zij werd door velen gezien als de verdediger van het algemeen belang. In werkelijkheid was ze ondergeschikt aan het Rusland van Stalin, die een alliantie zocht bij de Westerse landen tegen Nazi-Duitsland.

Stalin was niet geïnteresseerd in een revolutie in Spanje, zeker niet als deze niet door hem geleid werd en daarmee zijn alliantie met het Westen in gevaar kon brengen. En zo werden de Spaanse revolutie en haar aanhangers aangevallen in de naam van ‘eenheid’. Deze contrarevolutie leidde tot straatgevechten in mei 1937, de bloedige vervolging van revolutionair links en tenslotte het einde van de revolutie.

Een reden die aanhangers van het Volksfront gaven voor het weergeven van de oorlog als een simpele strijd tussen fascisme en de parlementaire democratie, was de noodzaak om steun te krijgen van landen in de rest van de wereld. De fascisten kregen namelijk massaal hulp van hun Duitse en Italiaanse bondgenoten. Het probleem was dat de Westerse regeringen, vanwege hun eigen imperialistische en klassenbelangen, nooit steun zouden toekennen aan een republiek die zij zagen als progressief links.



Non-interventie

In plaats daarvan volgden Engeland en Frankrijk het cynische beleid van ‘non-interventie’. Rusland zond als enige grote macht hulpgoederen naar de Spaanse republiek, wat de Russische invloed aanzienlijk vergrootte. Maar de hulp uit Moskou kwam slechts onder voorwaarden. De prijzen voor wapens werden gemanipuleerd en de Russische leiders oefenden druk uit om de revolutie te bekorten. Dit was tegelijk het tijdperk van de zuiveringen in Rusland, waarbij dezelfde methodes en propaganda nu naar Spanje werden geëxporteerd.

De enige echte internationale hulp die de republiek ontving was van arbeiders. Er ontstond een massale beweging van solidariteit met de republiek. Rond de 35.000 buitenlandse vrijwilligers vanuit de hele wereld, vooral arbeiders, reisden naar Spanje om mee te vechten in de Internationale Brigades. Velen van hen sneuvelden.

Ondanks dat de communistische leiders in de Brigades volhielden dat de strijd alleen bedoeld was voor de bescherming van de democratie, waren veel vrijwilligers toegewijde revolutionairen die hun werk zagen als een veel bredere strijd voor socialisme.

Vanwege de volharding van de Volksfrontregering in het presenteren van de oorlog als een gevecht om de bescherming van de parlementaire democratie, was haar militaire strategie ook gebaseerd op de ouderwetse stijl van de Eerste Wereldoorlog. Gegeven de technische superioriteit van het fascistische leger betekende dit een enorm verlies van mensenlevens en voorraden, en uiteindelijk een totale nederlaag.

Militaire structuur

Hoewel de milities die waren ontstaan in de vroege dagen van de revolutie democratisch georganiseerd waren, had het nieuwe ‘Volksleger’ dat de milities moest vervangen, een traditionele militaire structuur. Iedereen, ook de anarchisten, accepteerde dat er een noodzaak was voor een gecentraliseerde gezagsstructuur, maar een werkelijk revolutionair leger zou het democratische, vrijwillige en militante karakter van de milities hebben behouden.

Met de voor de republiek voorhanden zijnde middelen zou een alternatieve strategie verstandiger zijn geweest – gericht op mobiliteit, het vertragen van de tegenstander en selectief gerichte aanvallen. Bovendien zou zo’n strategie een breed sociaal draagvlak onder de bevolking mogelijk maken voor het toepassen van guerrillatactieken in de achterhoede van de fascisten.

Desalniettemin had een revolutionaire oorlog ook revolutionaire politieke macht nodig. Angst voor de reactie van de imperialistische machten weerhield de republiek er bijvoorbeeld van om steun te verlenen aan een opstand van Marokkaanse nationalisten in de door fascisten beheerste gebieden in Noord Afrika. Tevens maakte de republiek nooit gebruik van het feit dat ze controle had over het grootste gedeelte van de Spaanse marinevloot, omdat een rode vloot in de Middellandse Zee Engeland en Frankrijk nerveus zou maken.

Slechts een kleine revolutionair socialistische partij, de POUM (Arbeiderspartij van Marxistische Eenheid) stond een alternatieve strategie voor. Zij pleitte voor het opbouwen van een revolutionaire regering bestaande uit comités van arbeiders, kleine boeren en soldaten. Zo’n regering zou het revolutionaire proces verdiept hebben, een rood leger hebben georganiseerd en een militaire strategie hebben ontplooid die zich niet zou onderwerpen aan de imperialistische machten met als doel hun steun te verkrijgen.

Revolutionair arbeidersfront

Zij zouden ook de lagere middenklassen aan hun kant hebben gekregen door maatregelen die zowel hun belangen zouden beschermen als ook de onafhankelijkheid van de arbeidersorganisaties zouden garanderen. Zo zou zij bijvoorbeeld tegen de gedwongen collectivisering zijn geweest van kleine particuliere bedrijfjes, zoals die soms wel plaatsvond. Terwijl ze aan de andere kant, vanuit de praktijk, de voordelen van vrijwillige collectivisering kon laten zien.

Tevens bepleitte de POUM de noodzaak van een revolutionair arbeidersfront om zowel de antifascisten te verenigen en tegelijkertijd de revolutie te verdedigen. De kortstondige formatie van het Revolutionaire Jongeren Front in het begin van 1937 door de POUM en anarchistische jeugd, zou een belangrijke stap vooruit zijn geweest. Ware het niet dat de leiding van de CNT zich hier al snel tegen keerde met het argument dat het ‘te politiek’ was.

Om een revolutionair alternatief te implementeren was slechts een goed programma niet voldoende. Ook een organisatie met voldoende invloed en steun vanuit de bevolking was nodig om een aanval uit te kunnen voeren op de zittende machten en vooral om een ‘alternatieve macht’ te kunnen opbouwen. De POUM had niet voldoende invloed in haar eentje. Uit angst om geïsoleerd te raken weigerde zij te breken met de leiding van de CNT, en volgde zij bijvoorbeeld in Catalonië de anarchisten die plaatsnamen in de regering.

De les die de ervaring van de Spaanse Revolutie ons nog altijd leert is niet alleen het enorme potentieel van gewone mensen om de wereld te veranderen, maar ook dat het opbouwen van een onafhankelijke revolutionaire politieke organisatie daarbij niet kan worden genegeerd.

Andy Durgan was de historische adviseur voor Land and Freedom, de bekende speelfilm van Ken Loach over de Spaanse Burgeroorlog. Andy is tevens lid van En Lucha, de Spaanse zusterorganisatie van de IS. Dit artikel verscheen eerder in Socialist Worker.

Op de Marxisme Zomerschool 2010 van zondag 15 augustus zal Jeroen van der Starre een inleiding verzorgen over de Spaanse Burgeroorlog. Zie het hele programma op deze pagina op onze site.