Socialisten en verkiezingen

Van jongs af aan wordt ons geleerd dat de manier om iets te veranderen in de maatschappij geschiedt binnen de kaders van de parlementaire democratie: hoe meer vertegenwoordigers in het parlement, hoe sterker je stem.
1 mei 2002

Door Bart Griffioen

In het huidige systeem betekent dit concreet dat we slechts eens in de vier jaar een stem mogen uitbrengen, zonder controle te hebben over wat er verder mee gedaan wordt. Bij het breken van verkiezingsbeloften hebben we niet het recht de verantwoordelijken terug te roepen. Protesteren is mogelijk, maar zal het meest effectief zijn wanneer dat zich vertaalt in groei aan zetels – zo beweren parlementaire partijen althans.

Het idee dat het Binnenhof het politieke machtscentrum van Nederland is berust helaas op een ernstige misvatting. De echte beslissingen worden genomen in de directiekamers van Philips, KPN en Holland Signaal. Daar wordt besloten tot massaontslagen en bezuinigingen, daar worden de lobby’s gesmeed voor deelname aan de Joint Strike Fighter. Het zijn de belangen van het bedrijfsleven die de kaders bepalen waarbinnen regering en parlement opereren, het is de internationale jacht om winst en wereldmacht die regeringen beweegt een oorlog te steunen. De ‘stem van het volk’ is daaraan ondergeschikt.

Achter elk parlement staan dan ook een leger, politie en justitieel apparaat, een staat die kapitalistische belangen helpt veilig te stellen. Niemand van ons kiest die generaals, politie-officieren, rechters en managers. Over de fundamenten van de maatschappij hebben wij niets te zeggen.

Links in de regering en in het parlement staan voor de keuze die tegenstelling te bestrijden of te accepteren. Niet alleen Melkert, maar ook Rosenmöller en Marijnissen kiezen voor het laatste.

Stemmen of strijd?

De geschiedenis leert ons dat op hoogtepunten van strijd – de Russische revolutie van 1917, mei 1968 in Frankrijk, de opstand in Argentinië nu – de massa’s aan het roer staan; in buurtvergaderingen, in arbeidersraden, op de plekken waar het systeem kan worden lamgelegd. Pas op die momenten kunnen we echt over ‘de wil van de meerderheid’ spreken. Door hun omgeving direct te beïnvloeden beginnen mensen tegelijk zichzelf te veranderen en winnen zij de controle over hun leven terug. In Argentinië is dit revolutionaire proces nog gaande. Maar de bijeenkomsten waar Argentijnen wekelijks zelf besluiten wat te doen geven aan wat democratie van onderaf werkelijk kan betekenen. Vergeleken met zulke pieken van zelfactiviteit wordt duidelijk hoe weinig een stem betekent in het huidige systeem.

Toch zien we in het parlement liever een meerderheid van links dan van rechts. We moeten daarbij niet de illusie hebben dat dat tot grote veranderingen zal leiden – het uitvoeren van neoliberaal beleid door alle sociaal-democratische partijen in Europa en hun steun aan de oorlogen in Kosovo en Afghanistan spreken boekdelen. Maar een overwinning van links bij de stembus kan, als die een uitdrukking is van groei van strijd van onderaf, het zelfvertrouwen van arbeiders vergroten en tegelijkertijd de beperkingen van reformisme duidelijk maken. Aan de andere kant kan het parlement een podium zijn voor het verspreiden van socialistische ideeën. De voorwaarde blijft echter de opbouw van een beweging op straat en wortels op de werkvloer.

In Frankrijk betekent het de leuze uit 1968 terughalen – ‘Le vote ne change rien’ (stemmen verandert niets) – en, zoals honderdduizenden al deden, de straat opgaan. Alleen dit kan de frustratie waarmee op Le Pen gestemd werd ombuigen in het zelfvertrouwen van zwart en wit om samen terug te vechten, zoals tijdens de demonstraties en stakingen in de hete winter van 1995.

Het beste voorbeeld van een dergelijk proces komt uit Italië. Na zijn overwinning in 1993 hield Berlusconi het onder druk van protesten slechts negen maanden uit. Nu groeit sinds Genua en sterker dan in 1994 een beweging van vakbonden en antikapitalisten die de weg vooruit wijst voor het verzet in heel Europa. In Nederland moet de demonstratie op 11 mei zowel het stoppen van de Hollandse Haider centraal stellen als het op gang brengen van een brede beweging – tegen racisme, uitverkoop en oorlog. Dat geluid kan op 15 mei versterkt worden door zoveel mogelijk stemmen op de SP, de enige linkse partij die zich – hoe beperkt ook – nog op straat laat zien. Maar na de verkiezingen blijven racisme, winstwaanzin de dreiging van oorlog tegen Irak. De opbouw van een alternatief van onderaf blijft daarmee urgent. De doorslag in het veranderen van de wereld wordt niet gegeven door het rood van het potlood in het stemhokje, maar het rood van de wapperende vlaggen op straat. 11 mei is slechts het begin.