Slavernij, racisme en klasse
Door Karwan Fatah-Black
De koppeling tussen Afrikaanse afkomst en slavernij bestond in de zeventiende eeuw voor Europeanen nog niet. In de vestigingen en koloniën van Nederlandse compagnieën als de WIC en VOC werden naast Afrikanen ook inheemse Amerikanen en Aziaten als slaven gebruikt, en ook gedwongen Europese arbeid kwam voor. Tegelijkertijd konden Afrikaanse en Aziatische hooggeplaatsten met respect worden behandeld en bestond er wederzijdse, gelijkwaardige, culturele bewondering.
Dit patroon veranderde echter. De slavernij van Inheemse Amerikanen verdween als eerste. Vaak wisten zij zich met succes uit hun positie vrij te vechten. Het privilege voor Europeanen volgde spoedig. Daar waar eerst nog onderscheid werd gemaakt op basis van religie, kreeg een tweedeling tussen wit en zwart in de achttiende eeuw meer vorm.
Het blanke koloniale ideaal van segregatie langs kleurlijnen was echter nooit werkelijkheid. Altijd was het mogelijk om de kleurgrens over te steken, uit te dagen of te negeren. Maar op momenten dat de economische kern van koloniale projecten in gevaar kwam, werden de lijnen hard getrokken en werd huidskleur een scherpe manier om onvrije arbeidskrachten hard te disciplineren en een witte koloniale onderklasse te herinneren aan haar loyaliteit aan het koloniale project.
Dit verdeel-en-heersmechanisme werd door Europese heersende klassen in de Atlantische context geleerd en vervolgens toegepast in het aanleggen van gesegregeerde steden in koloniaal Afrika en Azië. In Europa zelf kreeg het moderne racisme vorm precies op het moment dat de trans-Atlantische slavernij werd afgeschaft.
Theorieën over raciale hiërarchie en racistische culturele praktijken als de Zwarte Piet-traditie werden zo ontwikkeld in een periode dat slavernij verdween, maar in toenemende mate grote niet-westerse rijken door Europese staten werden onderworpen. Het idee vatte post dat een gedeelde Europese afkomst arbeiders en industriëlen ook gedeelde waarden, cultuur en belangen gaf.
Racisme zou in de daarop volgende tijd altijd opvlammen als deel van politieke projecten gericht op het disciplineren van arbeiders – of burgers in het algemeen – door het creëren van een intern vijandschap. Dit gaf de mogelijkheid om een deel van hen onderdanig te maken door ze uit te sluiten en een ander deel het gevoel te geven geprivilegieerd te zijn.
Hedendaagse afrofobie, antisemitisme en islamofobie zijn de erfenis van dergelijke politieke projecten die stuk voor stuk gericht waren op hetzij het beschermen van de controle van een elite over het staatsapparaat dan wel het verdedigen van hun economische belangen.