Slavernij: een verleden om niet te vergeten

Ruttes kabinet dreigt de stekker uit het NiNsee – het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis – te trekken. Met deze bezuinigingsmaatregel zal rechts, en met name gedoogpartner PVV, erg tevreden zijn. Het wegpoetsen van deze zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis is een vast thema van populistisch rechts. Toch vinden de feiten over de bloedige koloniale historie steeds meer de openbaarheid, zoals onder andere blijkt uit de tv-serie De Slavernij. Het debat over het slavernijverleden is opnieuw actueel.
12 november 2011

Foto: Een als slaaf verklede man woont de jaarlijkse slavernijherdenking in Amsterdam bij.

Door Karwan Fatah-Black

Het is opvallend hoe de voortrekkers van populistisch rechts een hekel hebben aan het herdenken en herinneren van het slavernijverleden. Afshin Ellian, hoogleraar in Leiden en anti-islam-columnist bij Elsevier, noemde degenen die de slavernij herdenken ‘professionele slavenkinderen en extreem linkse vertegenwoordigers van de mensheid. Een weerzinwekkend carnaval van extremisten’.

Martin Bosma (PVV) voerde campagne tegen ‘te veel nadruk’ op de trans-Atlantische slavernij op televisie. Excuses maken voor het slavernijverleden is volgens Bosma ‘voor slappe westerlingen vol met cultureel-marxistische zelfhaat’. In het verkiezingsprogramma van de PVV staat onomwonden: ‘Eeuwen wapperde onze vlag over alle zeeën en was de driekleur het symbool van vrijheid’. Dat die driekleur, al dan niet in de vorm van de bij de PVV geliefde Princenvlag, ook op vele slavenschepen prijkte doet daar voor hen blijkbaar niet aan af.

Het is geen toeval dat deze figuren het slavernijverleden liever wegpoetsen, en zich ongemakkelijk voelen bij iedere aandacht die ervoor is. Om te kunnen volhouden dat Nederland en de Verlichting superieur zijn en beschermd moeten worden tegen ‘barbaarse’ aanvallen van buitenaf, moeten de eigen met bloed besmeurde handen zoveel mogelijk worden verstopt. Dat Nederlanders zich tijdens diezelfde Verlichting bezighielden met het verhandelen van slaven, en hen onder het zwaaien van de zweep op plantages tewerkstelden, past niet in dat verhaal.

Toen enkele Kamerleden afgelopen maand vragen stelden over de afbeeldingen van halfnaakte koloniale onderdanen op de zijpanelen van de Gouden Koets was Rutte verontwaardigd. Het idee dat deze afbeeldingen zoetjesaan weleens vervangen zouden moeten worden, of de koets naar het museum kon, noemde hij ‘bizar’. ‘Ik vind het een prachtige Gouden Koets’, aldus Rutte. Los van zijn artistieke wansmaak, geeft het in stand houden van zulke symbolen blijk van koloniale arrogantie en een in Den Haag voortdurende ‘VOC-mentaliteit’.

Slavernijmonument

Ondanks de rechtse druk om het Nederlandse slavernijverleden wit te wassen is er de afgelopen jaren toch veel verbeterd als het gaat om het bespreekbaar maken ervan. Met de plaatsing van het slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark, en het oprichten van het kennisinstituut NiNsee is het verleden toegankelijker gemaakt. Dit kon alleen gerealiseerd worden door de vasthoudendheid waarmee diverse activistische netwerken dit jarenlang op de politieke agenda hebben weten te houden.

Het erkennen van het slavernijverleden is ook een belangrijke stap in de strijd tegen hedendaagse vormen van racisme en uitsluiting. Rond de herdenking van de slavernij en de viering van de afschaffing wordt jaarlijks stilgestaan bij de manier waarop slavernij tegenwoordig doorwerkt in de maatschappij. Het Keti Koti-festival met de daarbij behorende optocht door Amsterdam is een moment waarop mensen van verschillende afkomst bij elkaar komen. Zo liepen er dit jaar naast de vele Surinamers, Antillianen en enkele autochtonen, ook een aantal Marokkaanse jongeren met muziekinstrumenten mee in de stoet.

Een ander voorbeeld is de recente vertoning van De Slavernij. In vijf delen voor volwassenen, en zes delen voor kinderen heeft de publieke omroep deze tv-serie uitgebracht. Dat wekelijks tussen de 600.000 en 700.000 mensen op zondagavond naar de serie hebben gekeken, geeft aan hoeveel belangstelling er voor het onderwerp is. Over het geheel genomen zou dan ook moeten worden toegejuicht dat dit zo’n groot publiek heeft weten te bereiken.

Toch heeft de serie wel degelijk problematische kanten, zeker gezien het klimaat waarin deze verschenen is. Zo is in aflevering 1 een kwalijke knieval gemaakt voor de nieuwe politieke correctheid aangejaagd door Wilders & Co. Onder druk van Martin Bosma heeft men disproportioneel veel aandacht besteed aan Noord-Afrikaanse kapers die Nederlandse zeelieden gevangennamen en tijdens hun gijzeling dwongen te werken. Tegelijkertijd bleef verzwegen dat onder deze kapers nogal wat Nederlandse avonturiers te vinden waren.

Betuttelend

De Slavernij was ook bij vlagen een betuttelende serie. Er is gemakzuchtig omgegaan met het uitkiezen van de experts voor de camera, en over de doorwerking van de slavernij in hedendaags racisme hebben de makers niet de harde vragen durven stellen.

Leids historicus Peter Meel vroeg zich dan ook hardop af wat erop tegen zou zijn geweest ‘om in de documentaire nuchter vast te stellen dat de meeste witte Nederlanders niet toe kunnen geven dat slavernij een mensonterend systeem is geweest en dat de erfenis van dat systeem nog altijd als een last op de schouders van veel nazaten rust?’ Door plichtmatig zogenaamd iedereen tevreden te willen stellen – zonder heel expliciet te maken dat er sprake is van meningsverschillen – bleven veel afleveringen hangen op het niveau van een opeenvolging van losse feiten.

Vanuit de zwarte gemeenschap in Nederland hebben Glenn Codfried en Sandew Hira de serie als geheel als ‘koloniale geschiedschrijving’ afgedaan, inclusief verwijzingen naar de Holocaust. Dat gaat te ver en zulke verwijzingen scheppen meer verwarring dan helderheid. Maar Sandew Hira legde wel na aflevering 1 de vinger op de zere plek door te stellen dat de rolverdeling tussen de zwarte cabaretier Roué Verveer, die de persoonlijke noot brengt, terwijl de witte Daphne Bunskoek het historisch onderzoek presenteert, pijnlijk is.

Ook de relativerende toon is door zowel Antillianen, Surinamers, autochtone Nederlanders als door veel professionele historici onder vuur genomen. Deze oplevende kritiek geeft aan dat er een groeiende behoefte bestaat om de waarheid over het Nederlandse slavernijverleden boven tafel te krijgen.

Dat is een belangrijke basis om op voort te bouwen, zeker gezien de politieke context waarin niet alleen het NiNsee met sluiting wordt bedreigd, maar rechts-populistische regeringspartners het bezuinigingsbeleid als geheel met racistisch gif helpen aanjagen. Elke poging het slavernijverleden weg te moffelen is niet alleen een stuk geschiedvervalsing, het is ook een manier om discriminatie en racisme anno 2011 te kunnen blijven ‘gedogen’.