Ronnie Kasrils: de rode pimpernel versus apartheid

Opstand in Soweto tegen de apartheid, 16 juni 1976.
Ronnie Kasrils gaf met Nelson Mandela leiding aan de gewapende strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika. Die strijd bevat belangrijke lessen, niet alleen voor de strijd tegen racisme en uitsluiting, maar voor de strijd voor radicale verandering in het algemeen. Max van Lingen bespreekt zijn rol in de strijd tegen apartheid.
17 mei 2016

Ronald ‘Ronnie’ Kasrils werd aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog geboren in de Unie van Zuid-Afrika. De Unie van Zuid-Afrika was onderdeel van het Britse Gemenebest en koos tijdens de oorlog de kant van de geallieerden. Als gevolg hiervan werd in de jaren na de oorlog op de witte scholen in Zuid-Afrika uitgebreid aandacht besteed aan de vervolging van joden door de Nazi’s. Kasrils, zelf van joodse afkomst, zag grote overeenkomsten met de raciale onderdrukking in Zuid-Afrika.

De doorslaggevende factor in zijn radicalisering was het bloedbad van Sharpeville in 1960. Kasrils sloot zich aan bij de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij (SACP), die binnen het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) opereerde. Kort daarna werd hij betrokken bij de oprichting van de gewapende tak van het ANC, Umkhonto we Sizwe (MK; Speer van de natie).

Van Kaapkolonie tot Unie van Zuid-Afrika

Om de strijd tegen Apartheid te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om terug te gaan naar de wortels van Apartheid zelf. Vanaf het moment dat Jan van Riebeeck in 1652 in opdracht van de VOC een nederzetting stichtte bij Kaap de Goede Hoop is er in Zuid-Afrika sprake van raciale onderdrukking. De economie van de jonge kolonie was vooral gericht op agrarische productie.

Doordat iedere kolonist zijn eigen stuk land wilde hebben, ontstond er vraag naar goedkope arbeid. De witte kolonisten namen Khoikhoi in dienst en importeerden slaven uit de naburige Portugese kolonies. Naar mate de boeren zich verder over het land verspreidden kwamen ze in toenemende mate in conflict met de Khoikhoi. De Khoikhoi moesten uiteindelijk het onderspit delven en ook de Xhosa werden in een serie van negen oorlogen tussen 1779 en 1879 onderworpen aan witte heerschappij.

Ondertussen werd de Kaapkolonie in 1806 geannexeerd door Groot-Brittannië. Veel Nederlandstalige boeren probeerden aan de Britse heerschappij te ontkomen door de binnenlanden in te trekken. Hierdoor kwamen de witte kolonisten nu ook in conflict met de Zulu. Er werden door de Nederlandstalige boeren drie onafhankelijke republieken gesticht: Natal, Oranje-Vrijstaat en de Zuid-Afrikaansche Republiek (Transvaal).

In 1866 veranderde de vondst van diamanten in Kimberley de nabijgelegen Boerenrepublieken en het koninkrijk van de Zulus in een bedreiging voor de Britse controle over de mineralen. In 1877 annexeerden de Britten Transvaal en in 1879 vielen ze het koninkrijk van de Zulus binnen. Hoewel de Zulus werden verslagen, wisten de Boeren zich tijdens de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) succesvol te verzetten. In 1886 leidde de vondst van goud in Transvaal en Oranje-Vrijstaat tot hernieuwde Britse interesse in de onafhankelijke Boerenrepublieken. De Tweede Boerenoorlog (1899-1902) maakte een definitief einde aan de onafhankelijke Boerenrepublieken. In 1910 werden de Kaapkolonie, Natal, Transvaal en de Oranje-Rivier-kolonie samengevoegd tot de Unie van Zuid-Afrika.

Kapitalistische ontwikkeling

De vondst van diamanten en goud betekende tevens het begin van de ontwikkeling van Zuid-Afrika tot de meest geïndustrialiseerde staat van het continent. De mijnen creëerden opnieuw een enorme vraag naar goedkope arbeid. De belangen van de mijnmagnaten vielen samen met die van de Nederlandstalige landeigenaren. De Unie van Zuid-Afrika was er op gericht door middel van repressie te voorzien in goedkope arbeid. Het voornaamste middel om dit te bereiken was de onderdrukking van de zwarte bevolking.

In 1913 werd de Land Act aangenomen, waarin werd bepaald dat de zwarte bevolking slechts zeven procent van het land kreeg toegewezen. Door de zwarte bevolking in deze reservaten – die later eufemistisch ‘thuislanden’ werden genoemd – op te sluiten, werd hun de mogelijkheid afgenomen in hun eigen bestaan te voorzien. Hierdoor werd de zwarte bevolking gedwongen haar arbeid goedkoop te verkopen door in de mijnbouw en in de landbouw te gaan werken. De beweging van zwarte mannen werd bovendien beperkt door de pasjeswetgeving. Het was hen verboden zelf op zoek te gaan naar werk. In plaats daarvan moesten ze in de reservaten wachten totdat hen werk werd aangeboden. Vaak ging het daarbij om tijdelijke contracten die gemakkelijk ontbonden konden worden.

Binnen de Zuid-Afrikaanse maatschappij ontwikkelde zich een fundamentele tegenstelling. Aan de ene kant probeerde de heersende klasse de zwarte bevolking te marginaliseren om goedkope arbeid te garanderen. Aan de andere kant begon zwarte arbeid een centrale positie in te nemen binnen de Zuid-Afrikaanse economie. De rol van zwarte arbeid werd versterkt door de economische bloei die halverwege de jaren dertig op gang kwam. De invoer van tariefmuren leidde tot de groei van de secundaire industrie (gericht op de productie van consumptiegoederen). Daarnaast gaf de Tweede Wereldoorlog een belangrijke impuls aan de economie van Zuid-Afrika. Door de schaarste op de arbeidsmarkt werd de positie van de arbeidersklasse versterkt. Dit was de basis van een periode van hevige strijd tussen 1939 en 1948.

De opleving van de economische strijd betekende ook een impuls voor de politieke radicalisering van de zwarte bevolking. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in een staking van zwarte mijnwerkers in 1946. De stakers stelden vergaande eisen waarbij met name de gevolgen van de Land Act op de korrel werden genomen. De heersende klasse sloeg de staking op hardhandige wijze neer, maar niet voordat ze hadden opgemerkt hoe gevaarlijk de zwarte arbeidersklasse voor hun heerschappij was geworden. De veranderingen werden ook zichtbaar binnen het ANC. In de jaren veertig stond een nieuwe generatie van leiders op. Tegen het einde van de jaren veertig hadden mensen als Walter Sisulu, Oliver Tambo en Nelson Mandela de leiding overgenomen van de oude garde.

De vroege jaren van Apartheid

De regering, onder leiding van de United Party van de pro-Britse Jan Smuts, reageerde met harde repressie, waarbij zowel zwarte als witte arbeiders hard werden aangepakt. Hierdoor verloor de United Party tijdens de verkiezingen van 1948 de steun van de witte arbeiders. In plaats daarvan won de Nasionale Party (NP) de verkiezingen.

De NP was de partij van de Nederlandstalige boeren (Afrikaners) die zich achtergesteld voelden ten opzichte van de Engelstalige witten. De overwinning van de NP effende de weg voor de invoering van Apartheid. Daarbij werd voortgebouwd op bestaande wetgeving, zoals de Land Act van 1913 en de Pasjeswetgeving, maar door middel van een serie van wetten werd de racistische wetgeving geïntensiveerd en gesystematiseerd door middel van een serie van wetten. Volgens de NP moest elk ‘ras’ haar eigen ontwikkeling doormaken. Daarom werden alle Zuid-Afrikanen ingedeeld in de categorieën ‘wit’, ‘zwart’, ‘Indiër’ en ‘gekleurd’.

Het ANC verzette zich in de jaren vijftig met behulp van burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de nieuwe wetgeving. Met name tegen de gehate Pasjeswetgeving werden massale campagnes opgezet. Het ANC werkte binnen de Congres Alliantie nauw samen met organisaties als het Zuid-Afrikaans Indisch Congres (SAIC) en vakbondsfederatie (SACTU). Deze samenwerking werd fel bekritiseerd door het Pan-African Congress (PAC). Volgens het PAC was het ANC een organisatie van Xhosa die gedomineerd werd door Indiërs en witte communisten. Vanwege haar Pan-Afrikaanse ideologie werd het PAC voornamelijk gesteund door Afrikaanse leiders die zich verwant voelden, terwijl het ANC meer steun had van de zwarte bevolking van Zuid-Afrika zelf.

Door de protesten van de Congres Alliantie werd de druk op Apartheid steeds groter, waarbij het regime steeds harder terugsloeg. Het bloedbad van Sharpeville in 1960 werd breed uitgemeten in de internationale media. Zuid-Afrika werd hierdoor internationaal geïsoleerd. De Verenigde Naties legden sancties op en binnen het Britse gemenebest leidde het bloedbad tot een storm van kritiek van onlangs gedekoloniseerde Afrikaanse en Aziatische staten.

Premier Hendrik Verwoerd omarmde het isolement door met een referendum aan te koersen op een definitieve breuk met Groot-Brittannië. De witte bevolking van Zuid-Afrika was hierover tot op het bot verdeeld. De Engelstalige bevolking was grotendeels tegen het plan, maar de Afrikaners zagen het als revanche voor de nederlaag tijdens de Tweede Boerenoorlog. Nadat het stemrecht ten gunste van de Afrikaners was aangepast stemde 52 procent van de stemgerechtigden voor de oprichting van de onafhankelijke Republiek van Zuid-Afrika.

Het referendum werkte de radicalisering van het Apartheidsregime in de hand. De overwinning werd gebruikt om af te rekenen met de tegenstanders van Apartheid. Meer dan dertig organisaties, waaronder ANC, SACP, SAIC en PAC, werden verboden en de beweging werd hardhandig de kop ingedrukt. In zijn autobiografie vertelt Kasrils over de discussie binnen de SACP over de oprichting van Umkhonto we Sizwe. Hij benadrukt dat het ANC gedwongen werd tot de oprichting van MK doordat het Apartheidsregime alle andere vormen van verzet onmogelijk had gemaakt. Maar zelfs binnen die context is het noodzakelijk dat de gewapende strijd onderdeel is van de bredere strijd van de bevolking tegen de heersende klasse.

Dat laatste was geen gemakkelijke opgave en Kasrils laat in zijn autobiografie zien hoe MK steeds met dit vraagstuk heeft geworsteld. De repressie van het Apartheidsregime is dusdanig hevig dat een groot deel van de leiding van MK die binnen Zuid-Afrika actief is binnen korte tijd wordt opgepakt. Om arrestatie te voorkomen vluchten de andere leiders van MK naar het buitenland. Hierdoor is het contact van zowel Kasrils als Mandela met de massabeweging in Zuid-Afrika zelf beperkt. In beide autobiografieën wordt daardoor te weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van de strijd in Zuid-Afrika zelf.

Kasrils vertrekt met een groep MK rekruten naar Odessa om daar militaire training te krijgen van het Russische leger. Terwijl de andere rekruten naar de buurlanden van Zuid-Afrika terugkeren om van daaruit de strijd met Apartheid voort te zetten, reist Kasrils door naar Londen. Vanuit Groot-Brittannië coördineert hij, samen met de SACP-leider Joe Slovo, ondergrondse activiteiten van buitenlandse vrijwilligers in Zuid-Afrika. De activiteiten van MK zijn in deze periode vooral gericht op sabotage en gewapende propaganda.

De jaren zestig zijn een moeilijke periode voor MK. De regering is er met harde repressie in geslaagd de beweging in Zuid-Afrika de kop in te drukken. Hierdoor slaagt MK er niet in zich binnen Zuid-Afrika te organiseren. In plaats daarvan worden kampen opgericht in de buurlanden van Zuid-Afrika, waar eveneens strijd wordt gevoerd tegen witte heerschappij. Halverwege de jaren zeventig komt de strijd in een stroomversnelling. Het startschot van de nieuwe golf van strijd wordt gegeven door een grote staking in Durban in 1973. Een jaar later leidt de Anjer-revolutie in Portugal tot de onafhankelijkheid van buurlanden Angola en Mozambique. Deze gebeurtenissen inspireerden zwarte scholieren in Soweto om in opstand te komen tegen de invoering van Afrikaans – de taal van de witte Afrikaners – als voertaal op zwarte scholen. Op 16 juni 1976 gingen 20.000 scholieren de straat op. De politie opende het vuur met als resultaat honderden doden.

Soweto was het begin van het einde van Apartheid. De stabiliteit van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig was verdwenen. In de ‘thuislanden’ groeide de politieke beweging tegen Apartheid. Bovendien was door de economische groei van de jaren zestig en zeventig het belang van de zwarte arbeidersklasse alleen maar toegenomen. Er ontstonden nieuwe, onafhankelijke vakbonden die ook politiek stelling namen. In 1985 leidde dit tot de oprichting van vakbondsfederatie COSATU die zich inzette voor een ‘niet-raciaal, niet-seksistisch en democratisch Zuid-Afrika’. De kracht van de nieuwe federatie werd duidelijk toen COSATU tijdens de verkiezingen van 1987 een proteststaking organiseerde waar meer dan 2,5 miljoen arbeiders aan deelnamen.

Een ander gevolg van Soweto was dat het aantal rekruten voor MK enorm toenam. Kasrils vertrok naar zuidelijk Afrika om daar mee te helpen met de politieke opleiding van de nieuwe rekruten. Het lukte MK echter nog steeds niet om in Zuid-Afrika zelf vaste voet aan de grond te krijgen. In plaats daarvan vocht MK in Angola zij-aan-zij met Cubaanse en Angolese soldaten tegen het Zuid-Afrikaanse leger en de door haar gesteunde UNITA-rebellen.

Het Zuid-Afrikaanse leger had te maken met een permanent tekort aan menskracht. Hierdoor was in 1980 maar liefst veertig procent van de soldaten zwart. Kasrils, die binnen MK hoofd inlichtingen werd, beschrijft hoe grote aantallen soldaten overliepen of informant voor MK werden. Hierdoor was MK vrij nauwkeurig op de hoogte van de methodes en plannen van het Zuid-Afrikaanse leger. In 1986 slaagden Cubaanse en Angolese troepen met hulp van MK er in de Zuid-Afrikaanse troepen bij de slag om Cuito Cuanavale te verslaan. Het was een teken dat het Apartheidsregime niet langer in staat was tegen de stroom in te blijven roeien.

Het einde van Apartheid

Om te overleven probeerde het regime een nieuwe zwarte middenklasse met een bevoorrechte positie te creëren. Daarnaast werden etnische tegenstellingen binnen de zwarte bevolking aangewakkerd. Met name de creatie van zogenaamde Bantustans, gebieden die bestuurd werden door reactionaire zwarte leiders, en de steun aan de nationalistische Zulu-beweging Inkatha van Mangosuthu Buthelezi leidde tot veel onderling geweld.

Desondanks werd het Apartheidsregime gedwongen vanaf 1985 in het geheim onderhandelingen te voeren met Nelson Mandela. Hiermee werd de basis gelegd voor de officiële onderhandelingen die uiteindelijk het einde van Apartheid als resultaat hadden. In 1994 was het ANC de grote winnaar van de eerste vrije verkiezingen in Zuid-Afrika. Kasrils bekleedde in de periode die hierop volgde diverse ministersposten. Maar sinds hij in 2008 ontslag nam uit protest tegen het afzetten van toenmalig president Thabo Mbeki heeft hij zich tot een fel criticus van het ANC en de SACP ontwikkeld.

Zijn kritiek richt zich met name op de het intact laten van de neoliberale economische structuur van Zuid-Afrika. Hierdoor is er een nieuwe zwarte middenklasse ontstaan en zijn er nu ook enkele zwarte kapitalisten, maar de overgrote meerderheid van de zwarte bevolking leeft nog altijd in grote armoede, terwijl de corruptie welig tiert. Het ANC is bovendien steeds meer de belangen van de heersende klasse gaan verdedigen. Het bloedbad dat de Zuid-Afrikaanse politie in 2012 bij Marikana aanrichtte onder zwarte mijnwerkers laat zien hoe het ANC de repressie van arbeid heeft omarmd. Kasrils schreef hierover: ‘Ik werd lid van het ANC als reactie op het bloedbad van Sharpeville in 1960. Ik vond Marikana nog bedroevender: een democratisch Zuid-Afrika was bedoeld om zulke barbarij te beëindigen’.

De inzichten die Kasrils over de strijd tegen Apartheid geeft zijn nuttig voor elke activist. Zijn oordeel over de onderhandelingen als gemiste kans is hard en kraakhelder: ‘Apartheid breken met onderhandelingen in plaats van een bloedige burgeroorlog leek een optie die te goed was om te negeren. Maar, destijds was de machtsbalans in het voordeel van het ANC. De omstandigheden waren gunstig voor radicalere verandering aan de onderhandelingstafel dan die we uiteindelijk hebben geaccepteerd. Het is geen gegeven dat de oude orde, los van enkele geïsoleerde rechtse extremisten, de wil of de mogelijkheid had om over te gaan tot het soort bloedige repressie dat Mandela’s leiding verwachtte. Als we meer ruggengraat hadden getoond, hadden we stappen voorwaarts kunnen zetten zonder de concessies te maken die we hebben gemaakt.’

Ronnie Kasrils is een van de sprekers op het Marxisme Festival.