Revolutie? In Nederland?

"Revolutie kan in landen als Argentinië, Indonesië of Rusland, maar in Nederland zal het nooit gebeuren." Die opmerking krijg je al snel te horen als ie in Nederland zegt dat ie revolutionair socialist bent. Pepijn Brandon beargumenteert dat het idee van revolutie in Nederland niet zo gek is als het klinkt.
1 juni 2003

Het idee dat revoluties zouden kunnen plaatsvinden in verre, arme landen, maar niet hier, is gebaseerd op drie mythes. De mythe dat alleen arme mensen revoluties maken; dat de meeste mensen in Nederland profiteren van het kapitalisme en er dus nooit vanaf zouden willen; en tenslotte dat Nederland geen traditie heeft van strijd en al helemaal niet van iets dat in de buurt komt van revolutie.

Alleen arme landen?

Het eerste idee is hardnekkig, ook al botst het met een aantal eenvoudige waarnemingen. Als honger direct zou leiden tot revolutie, zouden we in Afrika permanent opstanden moeten zien. In plaats daarvan zien we dat hongersnood vaak leidt tot apathie. Mensen die 24 uur per dag bezig zijn om in leven te blijven, zijn niet per se het strijdbaarst. Het is waar dat honger en armoede soms reden zijn voor revoluties, zoals in Rusland in 1917 of in Indonesië in 1998. Maar daartegenover staan voorbeelden van revoluties in relatief welvarende landen. De Russische revolutie werd direct gevolgd door de Duitse, in een van de industrieel verst ontwikkelde landen in de wereld. In 2001 was er een revolutie in Argentinië, waar weliswaar economische crisis is, maar de levensstandaard nog altijd veel hoger ligt dan in de Derde Wereld. En tenslotte is er het voorbeeld van Frankrijk in mei ’68, waar zich een semi-revolutionaire situatie ontwikkelde, zonder economische crisis en in een westerse parlementaire democratie.

Mensen komen niet pas in opstand als ze volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn gedaald onder de officiële armoedegrens. Als de Nederlandse regering morgen zou verordenen dat de lonen met tien procent moeten dalen (Je weet het nooit met Balkenende) zouden weinig mensen hun schouders ophalen en zeggen: “Ach, in Uganda kunnen ze het ook met minder.” Revoluties vinden plaats als de oude orde niet meer in staat is mensen de rechten en zekerheden te bieden die ze gisteren nog hadden. Het hebben van een televisie of auto hield arbeiders in Frankrijk in 1968 niet tegen om de straat op te gaan en te vechten voor hun mogelijkheid om ook in de toekomst een televisie of auto te bezitten.

Maar onzekerheid hoeft zich niet te vertalen naar links. De crisis van 1929 eindigde niet in revolutie, maar in het aan de macht komen van Hitler. Een andere factor die voor revolutie van doorslaggevend belang is, is zelfvertrouwen. Beginnen mensen het gevoel te krijgen dat het mogelijk is door collectief verzet de verworvenheden veilig te stellen die de oude orde niet meer kan leveren? Beginnen ze door de ervaring van dat verzet te zien dat ze ook zelf de hele maatschappij in handen kunnen nemen?

Revoluties vinden dus niet op elk willekeurig moment plaats, maar op momenten dat de oude maatschappij economisch, politiek of ideologisch (meestal zijn die factoren met elkaar verbonden) in crisis raakt, en tegelijkertijd een meerderheid het gevoel krijgt dat ze door haar eigen activiteit een nieuw soort maatschappij zou kunnen veroveren, en daarmee de crisis zou kunnen oplossen. Dit kan niet alleen in de Derde Wereld, maar ook in het ‘rijke Westen’ gebeuren.

Revolutie afgekocht?

Er was een periode, de eerste decennia na 1945, dat het leek alsof het kapitalisme gouden bergen zou brengen. Dit was de periode van het ontstaan van de verzorgingsstaat, vrijwel volledige werkgelegenheid in de meeste westerse landen en de stijging van de levensstandaard van delen van de arbeidersklasse. Zelfs toen werden de resultaten van de groei niet eerlijk verdeeld. Aanzienlijke delen van de bevolking vielen buiten de boot, loonmatiging was tot het begin van de jaren zestig in Nederland de norm die met harde hand van bovenaf werd opgelegd. Maar het algemene beeld was dat het kapitalisme over de langere termijn aan iedereen wat te bieden zou hebben.

In de afgelopen decennia is daarin iets veranderd. De ongelijkheid is, ook in Nederland, explosief gestegen. Mensen aan de onderkant gingen er zelfs letterlijk op achteruit. Maar ook voor de beter betaalde delen van de arbeidersklasse en de lagere middenklasse, die er in inkomen wel op vooruitgingen, is de welvaart veel beperkter dan vaak wordt gesuggereerd. Met de welvaart stegen ook de schulden – tot ruim 40 procent van het totale bezit in huishoudens waarvan de hoofdkostwinner jonger dan 25 is, en zelfs bijna 60 procent voor huishoudens met een kostwinner tussen de 25 en 34 jaar. Zolang er voor hen de zekerheid is van een baan en een vast inkomen, hoeft dat niet zo’n probleem te zijn. Maar dat is nu net de zekerheid die volgens de grote bedrijven de komende jaren niet in de aanbieding is. Dit, gecombineerd met een aanval vanuit de regering op de sociale zekerheid en andere rechten, kan massale woede teweeg brengen en de basis leggen voor sociale strijd.

Geen traditie?

Arbeiders die in verzet komen tegen de prioriteiten van de Nederlandse multinationals en de regering die hen steunt, doen dat niet voor het eerst. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw is de geschiedenis van Nederland een geschiedenis van opeenvolgende golven van sociale strijd. Het verhaal van die strijd vindt je zelden terug in de officiële geschiedenisboekjes. Daarom lijkt het soms alsof er in Nederland nooit iets gebeurt. Maar voor socialisten in Nederland is die geschiedenis cruciaal.

De Nederlandse stakingstraditie heeft, net als de ontwikkeling van strijd in andere landen, zijn eigen bijzondere kenmerken. Een zekere mate van conservatisme is daar ongetwijfeld een van. Maar dat is maar één kant van de medaille. Op momenten dat arbeiders in verzet kwamen, zoals in de jaren 1880, in 1903, in de grote revolutionaire golf van na de Eerste Wereldoorlog en in de jaren zestig en zeventig, waren ze vaak des te radicaler. De socialistische dichteres Henriëtte Roland Holst schreef over de spoorwegstaking van 1903: “Door de staking van de 31ste januari was in Holland iets veranderd, dat niet meer ongedaan te maken was. ( … ) Een golf van strijdwil ging door de massa’s, in het rustige Holland heerste iets van de bewogen atmosfeer, die het maatschappelijk leven in een revolutionaire tijd kenmerkt.”

Uitbarstingen van strijd in Nederland waren vaak verbonden met arbeidersstrijd in andere landen. In 1918 en 1919 leidde de Duitse revolutie tot grote paniek aan de top. De toenmalige premier, Ruijs de Beerenbroeck, vertelde over een gesprek met de leiders van de liberalen: “Ze waren zeer slap. Rink [een van de liberalen] zat te huilen. Huns inziens waren we verloren. De revolutie was niet te keren. We moesten maar wat toegeven.” In het jaar daarna benadrukte de Centrale Inlichtingen Dienst keer op keer dat een succesvolle revolutie in Duitsland waarschijnlijk zou overslaan naar Nederland. De dreiging van revolutie leidde tot een serie hervormingen, zoals de invoering van de achturendag en het vrouwenkiesrecht. Ook al bleek de revolutionaire stemming veel beperkter dan de liberalen in een moment van zwakte dachten, toch raakten grote groepen arbeiders overtuigd dat het nodig en mogelijk was een einde te maken aan het kapitalisme.

Datzelfde gebeurde, zij het op kleinere schaal, ook in latere golven van strijd. Een van de redenen is dat mensen er in strijd achter komen hoe beperkt democratie in Nederland is. Toen arbeiders in de jaren zestig begonnen te staken voor hogere lonen en betere werkomstandigheden reageerde de staat met geweld. In 1966 werd een stakende bouwvakker zelfs doodgeslagen door de politie. Toen De Telegraaf over het voorval loog, staken collega’s het hoofdkantoor in brand. Keer op keer blijken ook de beperkingen van hervormingen van bovenaf. Toen stakingen en fabrieksbezettingen in de jaren zeventig Den Uyl ertoe brachten een aantal hervormingen voor te stellen voor ‘de spreiding van kennis, inkomen en macht’ kreeg hij een dreigbrief van het bedrijfsleven. Den Uyl moest zijn voorstellen intrekken.

Hoe toekomstige golven van strijd zullen verlopen en wanneer ze precies zullen uitbreken kunnen we niet voorspellen. Maar op het moment dat mensen in Nederland in verzet komen, zullen ze oplopen tegen dezelfde structurele barrières waarmee mensen dertig, vijftig en honderd jaar geleden geconfronteerd werden. Revolutie is daarop uiteindelijk het enige antwoord. Als socialisten op een demonstratie ‘One solution – Revolution’ roepen geldt dat niet alleen voor het andere eind van de wereld, maar ook voor hier.