Boekrecensie: Informanten van het imperium

Begin dit jaar publiceerde de geëngageerd cultureel criticus Hamid Dabashi het boek Brown Skin, White Masks. Stevig gegrond in de rijke traditie van Frantz Fanon en Edward Said onderzoekt Dabashi hierin de rol die migrantenintellectuelen spelen bij het mogelijk maken van de wereldwijde dominantie van het Amerikaanse imperialisme.

26 april 2011

Door Peyman Jafari

Hamid Dabashi is een productieve schrijver en een geëngageerde wetenschapper. Hij heeft veel gepubliceerd over Iran (Iran: A People Interrupted – 2007 en Iran, the Green Movement and the USA: The Fox and the Paradox – 2010), over de islam (Theology of Discontent – 2005 en Shi’ism: A Religion of Protest – 2011) en over film (Masters & Masterpieces of Iranian Cinema – 2007 en Dreams of a Nation: On Palestinian Cinema – 2006). Recentelijk is Dabashi bij een wat groter publiek onder de aandacht gekomen door zijn krachtige steun voor de democratische beweging die het autoritaire regime in Iran bestrijdt.

Dabashi’s werk en politieke engagement zijn echter niet in categorieën als ‘ballingschap’, ‘diaspora’ of zelfs maar de ‘hybriditeit van de migrant’ te vatten, en dat feit is voor wie zijn meest recente boek Brown Skin, White Masks goed wil begrijpen, en dan vooral de woede die eraan ten grondslag ligt, zeer relevant. Tegen het einde van het boek geeft Dabashi de banale, maar cruciale reden waarom hij en vele anderen niet meer in bovengenoemde categorieën thuishoren: ‘Of je nu immigrant of burger bent, van jouw belastinggeld worden bommen gemaakt die terechtkomen op je broeders en zusters aan de andere kant van de wereld: in Afghanistan, Irak, Libanon en Palestina. De theoretische hybriditeit verdwijnt ten overstaan van het Aangiftebiljet Inkomstenbelasting dat je uiterlijk 15 april moet inleveren. (…) Ik ben hier [in Amerika] en dit is thuis – zonder fetisjisme, zonder romantiek, ontdaan van elke nostalgie, en ik zal hier blijven, want mijn kinderen zijn hier en hier is een strijd die ik moet leveren. Voor Dabashi is thuis de plaats waar je ‘verzet kunt plegen door je stem te verheffen en [waar je] nee kunt zeggen tegen onderdrukking.’

Juist door zich te verzetten tegen de oorlogszuchtige imperiumvorming van de machthebbers, is Dabashi erin geslaagd zich thuis te voelen in de Verenigde Staten. Hierdoor – uiteraard niet door zijn verzet tegen de autocraten in Teheran – verwierf hij zich een plaats tussen de ‘Honderd gevaarlijkste academici in Amerika’, een lijst die werd samengesteld door David Horowitz, een neoconservatieve verdediger van de misdaden van Israël. Deze situationele context is wat Dabashi de ‘politiek van de geografie’ noemt. Daarom zou ik willen stellen dat thuis niet alleen de plek is waar men haar of zijn stem verheft tegen onderdrukking in het algemeen, maar met name de plek waar de onderdrukker verblijft. Daarom kun je je nooit helemaal thuis voelen in bijvoorbeeld Iran als je alleen de misdaden van Amerika en Israël veroordeelt (wat men overigens ook zou moeten doen) zonder je stem te verheffen tegen de eigen regering. Dabashi’s speelveld bevindt zich binnen deze logica van ’thuis’ (niet toevallig heet de Dabashi-reader die vorig jaar werd gepubliceerd The World is My Home) en daarom is hij bepaald niet onpartijdig in de strijd tegen de misstanden in zijn onmiddellijke omgeving.

Door het bovenstaande is elke zin in Brown Skin, White Masks een veroordeling van een van de grootste vormen van onrecht in onze tijd: de ontmenselijking en vernedering van moslims en Arabieren om de imperialistische oorlogen van Amerika en zijn bondgenoten te rechtvaardigen. Om zijn betoog kracht bij te zetten begint Dabashi door het contrast bloot te leggen tussen de reacties in de Amerikaanse media op twee terreurdaden van eind 2008. Toen in Mumbai door een gewelddadige groep in november van dat jaar minstens 173 mensen werden gedood, leidde dit tot grote woede bij media en politici. Velen zagen de islam als de drijvende kracht achter dit geweld, waardoor anderhalf miljard moslims werden gestigmatiseerd en gecriminaliseerd. Er werd uitgegaan van collectieve schuld en er werd geëist dat moslims dit zogenoemde “islamitische terrorisme” publiekelijk zouden moeten veroordelen. Maar toen Israël in december 2008 een bloedige oorlog in Gaza begon en in drie weken tijd meer dan 1400 Palestijnen doodde, was in de mainstream media geen woord van verontwaardiging te horen en ook politici zwegen als het graf. Niemand had het over ‘joods terrorisme’ en er werd niet geëist dat alle joden dit geweld zouden veroordelen – en terecht, zo benadrukt Dabashi.

Daarna stelt Dabashi de vraag: ‘Wat is de oorzaak van deze discrepantie: verontwaardiging over criminele daden als ze worden gepleegd door moslims, maar inschikkelijkheid als ze gericht zijn tegen moslims? Hoe moeten we deze systematische ontmenselijking van Arabieren en moslims duiden, alsof ze alleen in staat zijn tot criminele daden (gepleegd door slechts een handvol van hen), naast de onverschilligheid als miljoenen van hen slachtoffers zijn?’

Zijn antwoord is: ‘in het huidige Noord-Amerika en West-Europa – en daarmee ook in de wereld die zij willen domineren – is bruin het nieuwe zwart geworden en zijn moslims de nieuwe joden.’ Hierbij worden racistische machtsverhoudingen opnieuw gecodificeerd waarbij die niet langer worden gebaseerd op kleur, maar op de islam als essentieel, onveranderlijk kenmerk van een heel volk. Dabashi ontleedt deze ideologische constructie, waarbij moslims worden gedehistoriseerd en ontmenselijkt om de Amerikaanse expansie door middel van oorlog en bezetting te rechtvaardigen. Hij richt zich daarbij vooral op de manier waarop de vorming van deze ideologie wordt ondersteund door een groep ‘inboorling-informanten’ (‘native informers‘) en ‘comprador-intellectuelen’ (‘comprador intellectuals’; een comprador was in de koloniale tijd een inlandse vertegenwoordiger van een koloniaal bedrijf), zoals Azar Nafisi, Ibn Warraq, Fouad Ajami, Irshad Manji, Ayaan Hirsi Ali, Seyyed Vali Reza Nasr, Abbas Milani en Salman Rushdie.

Dabashi’s kritische betoog steunt op drie intellectuele bronnen, die hij verder ontwikkelt om de werkelijkheid, die is veranderd door transformaties van het wereldwijde kapitalisme, te analyseren. Ten eerste stelt hij (onder invloed van de ‘mass society’ van William Kornhauser en het boek La société du spectacle van Guy Debord) dat we zijn terechtgekomen in een ‘ideologische samenleving’, waarin ‘Amerika en zijn bondgenoten op de drempel van de eenentwintigste eeuw op systematische wijze een consensus voor hun wereldwijde militaire avonturen trachten te bewerkstelligen.’ Volgens Dabashi heeft deze ideologische samenleving geen precedent in de geschiedenis en wordt zij in stand gehouden door ‘ideologische overtuigingen en aannames.’ De belangrijkste van die aannames is dat we leven in het tijdperk van de ‘botsing der beschavingen’ zoals door Huntington geformuleerd, een ideologie die alles in het Westen sanctioneert en alles in islamitische landen veroordeelt. Voeg hier de het idee van Carl Schmitt over ‘de vijand’ zoals dat bij de neoconservatieven centraal staat aan toe, en het is duidelijk waarom de moslims de Anderen zijn geworden.

Hoewel Dabashi volkomen terecht de ‘botsing der beschavingen’ ziet als het ideologische fundament voor de ontmenselijking van de moslims, denk ik dat hij de rol van ideologie overdrijft – die overigens in het verleden ook een belangrijke rol speelde bij het legitimeren van imperialisme, bijvoorbeeld in de vorm van het anticommunisme tijdens de Koude Oorlog. Door zijn focus op ideologie neigt Dabashi tevens naar het gebrekkige concept van imperium als een kapitalistische macht zonder centrum (zoals bij Toni Negri en Michael Hardt) en negeert hij marxistische analyses van bijvoorbeeld David Harvey (in diens boek The New Imperialism) en Alex Callinicos (in Imperialism and Global Political Economy). Maar dit zijn bijzaken, want Dabashi’s belangrijkste doel is een analyse van de ideologische aspecten in kwestie.

Dabashi’s tweede intellectuele bron is het boek Black Skin,White Masks (1952) van Frantz Fanon, dat hij gebruikt om de relatie tussen racisme en kolonialisme in zijn nieuwe manifestaties te onderzoeken. Fanon stelde dat het koloniale apparaat ‘erin slaagde om de koloniale onderdanen een sterk gevoel van inferioriteit te bezorgen, waardoor ze zich – actief of passief, bewust of onbewust –gingen identificeren met de koloniale instellingen en deze ook in stand wilden houden.’ Het onderwerp van Dabashi’s kritiek is echter niet de intellectuele gemeenschap in koloniale samenlevingen die het kolonialisme mede legitimeerde. Hij legt uit hoe juist degenen die naar het hart van het ‘imperium’ zijn geëmigreerd het imperialisme en het criminaliseren van het verzet ertegen mede rechtvaardigen. Hiermee trekt Dabashi Fanons inzichten door naar het tijdperk van de ‘oorlog tegen terreur’. Je zou kunnen zeggen dat deze intellectuelen het oriëntalistische project zoals Edward Said dit onderscheidde, voortzetten.

En hiermee kom ik bij de derde intellectuele bron van Brown Skin, White Masks. Toen hij over Amerika schreef, noemde Edward Said de ‘intellectueel in ballingschap’ een haard van verzet in het hart van het imperium, dat erin geslaagd was om kritische intellectuelen de mond te snoeren. Dabashi wil echter juist de ‘duistere kant van intellectuele migratie’ onderzoeken. Hij schrijf dan ook dat er ‘uit datzelfde intellectuele kader van ballingen “inboorling-informanten” worden gerekruteerd die hun imperialistische werkgevers niet langer vertellen wat ze zouden moeten weten, maar wat ze willen horen en geloven, met als doel (…) het overtuigen van het publiek dat invasies van – en bombardementen op – andere landen moreel gerechtvaardigd zijn.’

Behalve ‘inboorling-informanten’ noemt Dabashi zulke immigranten die imperia dienen ook wel ‘comprador-intellectuelen’. Nadat hij deze concepten onder verwijzing naar antropologische en historische onderzoeken heeft ontwikkeld, kijkt Dabashi wat gedetailleerder naar de werkwijzen van deze comprador-intellectuelen. Een hoofdstuk getiteld ‘Literature and Empire’ gaat over het boek Reading Lolita in Tehran van Azar Nafisi, terwijl in een ander, ‘The House Muslim’, gekeken wordt naar het werk van Ibn Warraq, die door de media wordt gevierd als een ‘afwijkende stem’ en een ‘ex-moslim’. Met behulp van zijn grote kennis over literatuur en geschiedenis van de islam komt Dabashi met een vernietigende kritiek op deze comprador-intellectuelen.

Op sommige plaatsen belemmert Dabishi’s (terechte) irritatie de flow van zijn argumentatie. Dan herhaalt hij een bepaald punt te vaak of haalt hij uit naar iets wat hij bekend veronderstelt zonder het uit te leggen. Maar over het geheel genomen is Brown Skin, White Masks een goed gestructureerde, eloquente en waardige voortzetting van de intellectuele traditie van Frantz Fanon en Edward Said, die als cultuurkritiek op het juiste moment komt. Ook toont het boek op krachtige wijze aan dat, ondanks de dominantie van comprador-intellectuelen in de westerse media, er nog steeds mensen zijn die het Amerikaanse imperium en zijn bondgenoten niet willen steunen, maar die zich ertegen verzetten om een einde te maken aan oorlog, bezetting en racisme.


Hamid Dabashi spreekt van 12 t/m 14 mei op een drietal bijeenkomsten in Amsterdam en Leiden, waaronder een debat met Peyman Jafari. Zie de site van Eutopia voor informatie en kaartverkoop.