Ramp toont de kloof tussen arm en rijk in Japan
Foto: Bewoners lopen door de verwoeste stad Rikuzentakata, 18 maart, 2011.
Door Jamie Allinson
De internationale pers gebruikte clichés in hun nieuws over Japan die normaal worden gebruikt bij rampen in arme landen. Tegelijkertijd dreven speculanten de prijs van de Yen omhoog. De burgemeester van Minami-Soma, een stadje vlakbij de kerncentrale van Fukushima, zei in een krant: ‘Dit is een ramp veroorzaakt door mensen’.
Natuurlijk zijn kapitalisten of politici niet verantwoordelijk voor aardbevingen en tsunami’s.
Zij kunnen net zo geschokt zijn als wij allemaal. Maar de reactie van de heersende klasse op een ramp als deze, en wie het meest lijdt onder deze ramp, laten zien hoe het systeem werkt.
En Japan heeft dit eerder ervaren. In 1995 doodde een kleinere aardbeving in het stadje Kobe 6000 mensen. Autowegbruggen met auto’s erop stortten ineen. Kunstmatige eilanden verdwenen in zee en onderzeese tunnels stortten in. Goedkoop geplaatste hoogspanningskabels vielen op de weg en hinderden reddingswerkzaamheden. Dit was te voorkomen geweest. Maar de bazen van grote bouwbedrijven, verbonden aan de regerende rechtse Liberaal-Democratische Parti (LDP)j, negeerden bouwreglementen.
Sommige overlevenden werden geholpen door de bezorgde lokale yakuza, Japanse maffia, voordat de hulpdiensten arriveerden. De eerste reactie werd overgelaten aan de Tokyo Electric Power Company (TEPCO). De informatie over het ongeval was laat en tegenstrijdig. Een voormalige directeur van TEPCO zegt dat het bedrijf gewacht heeft met het gebruik van zeewater om de reactor te koelen, omdat zeewater permanente schade aanricht aan de splijtstofstaven. En die waren bedoeld als lange-termijninvestering.
Kortzichtigheid
Een ambtenaar zei: ‘Ze hebben gefaald bij hun eerste reactie. Het is alsof TEPCO 100 yen heeft laten vallen toen ze probeerden een munt van 10 yen op te pakken’. De mogelijke gevolgen van deze op winst gebaseerde kortzichtigheid zijn angstaanjagend.
Er zijn een aantal verbeteringen aangebracht aan de bouwreglementen sinds Kobe. Maar tegelijk is neoliberaal beleid doorgevoerd ten gunste van grote bedrijven. In de late jaren 1990 en de eerste jaren na 2000 is de ongelijkheid snel gegroeid. Al voor de financiële crisis werkten ongeveer twee derde van de arbeiders, vooral jongeren, met tijdelijk contracten voor lonen lager dan 600 euro per maand. Ongeveer 15,3 procent van de bevolking leefde al onder de armoedegrens.
De financiële crisis heeft Japan hard getroffen. Het veroorzaakte een recessie, die op sommige punten dieper was dan in alle andere grote economieën. De werkloosheid is nog steeds op het hoogste niveau ooit in Japan en de staatsschuld is hoger dan die van Griekenland of Ierland.
Bij de verkiezingen in 2009 schopten de kiezers de LDP uit de regering, waar ze vanaf 1955 bijna onafgebroken in had gezeten. De winst ging naar de centrumlinkse Democratische Partij van Japan (DPJ), wat een reflectie was van hoop op verandering. Maar de DPJ bleek nauwelijks anders dan de LDP. De partij wordt gesteund door een aantal vakbonden en NGO’s, maar heeft ook leden die Japan meer militaristisch en neoliberaal willen maken.
De voormalige minister-president was de superrijke kleinzoon van een voormalige LDP-premier. Hij nam ontslag na het breken van zijn belofte om stappen te nemen tegen de gehate Amerikaanse militaire basis in Okinawa. De huidige minister-president, Naoto Kan, werd geconfronteerd met een mogelijk financieel schandaal, vlak voor de tsunami.
Hoewel de regering nog niet geconfronteerd werd met stakingen of een massabeweging, zijn er signalen van een groeiende onvrede. Zo zijn er protesten van mensen die dakloos zijn geraakt door de werkloosheid en worden er vakbonden opgericht voor arbeiders met een tijdelijk contract. De discussies over armoede onder werkenden en de kloof tussen arm en rijk nemen toe. De nare realiteit is dat, in de nasleep van deze ramp, deze kloof waarschijnlijk alleen maar groeit.