Proces tegen AEL: antiracisme staat terecht
Volgens Abou Jahjah deed hij op die avond iets heel anders dan ‘aanzetten tot rellen’. Hij was die dag de straat op gegaan ‘om te proberen de rellen-in-spe te kanaliseren naar een waardig en positief protest.’ Maar de politie hield mensen tegen, agenten maakten grappen met ook aanwezige fascisten van het Vlaams Blok. Een poging om de protesterende mensen te bewegen naar de moskee in de buurt te gaan, kreeg geen gehoor van de politie. Hun tegenwerking duurde uren en agenten zetten zelfs peperspray in ‘met de duidelijke bedoeling van onze kant een gewelddadige reactie uit te lokken. Die gewelddadige reactie kwam er evenwel niet.’
Er ontstond felle discussie tussen Abou Jahjah en de politiechef ter plaatse. Daarop zei Jahjah – pepperspray nog in zijn ogen, terwijl de politiechef hem uitlachte – dat ze ‘een betoging zouden houden in Antwerpen, zonder toelating, en dat hij dan pas eens goed zou kunnen lachen’. Uiteindelijk kreeg Jahjah de kans de mensen mee te nemen naar de moskee, waar hij tot kalmte en het afwachten van nader onderzoek op de moord opriep. In plaats daarvan ontkende de burgemeester van Antwerpen dat de moord een racistische achtergrond had en zei ze ‘dat Abou Jahjah de rellen leek te orchestreren.’ Dat laatste leidde tot zijn arrestatie, en nu tot een proces tegen hem, terwijl zelfs de betrokken politiechef inmiddels heeft toegegeven ‘dat zijn rol die avond constructief en redelijk was’.
Het hele proces is klaarblijkelijk bedoeld als straf voor een organisatie die assertief voor rechten van migranten opkomt, en daarbij via houden van zogeheten burgerpatrouilles het gedrag van de politie tegen migranten in de gaten probeerde te houden. Vrijspraak is de enig denkbare rechtvaardige uitkomst.