Populair nationalisme en de rol van socialisten
Door Ron Blom
Eigenwijs vaderland. Populair nationalisme in negentiende-eeuws Amsterdam vormt het resultaat van een zoektocht naar de sporen van de gewone stadsbevolking in de archieven, maar ook in de kranten. Petterson kijkt hoe in de negentiende eeuw winkeliers, dienstbodes en schooljongens hun Nederlanderschap vormgaven en beleefden in de stedelijke ruimte van Amsterdam. De stadsbewoners versierden bijvoorbeeld uitbundig hun straat tijdens Oranjefeesten, collecteerden voor de ‘stamverwanten’ in Zuid-Afrika en zetten het ‘Wien Neêrlands bloed’ (het volkslied van die dagen) in als strijdlied tegen de internationaal georiënteerde socialisten.
De auteur begint met uiteen te zetten hoe de ‘harde’ staatkundige integratie van het koninkrijk Nederland, met een toenemende macht van het parlement, en het ‘zachte’ proces van culturele eenwording elkaar beïnvloedden. De natievorming als maatschappelijk en historisch proces, waarbij de natie beschouwd kan worden als een zogeheten imagined community, naar het concept van de antropoloog Benedict Anderson. Hierbij werken hoog (de elite) en laag (de massa) op elkaar in. De invented traditions van de bovenlaag hebben als oogmerk het creëren van nationalisme, maar met behoud van standsverschil. En juist door de vormen die ze kozen, uitten de gewone Amsterdammers hun nationaal gevoel steeds op een net iets andere wijze dan het establishment verwachtte.
Na de inleiding met uitleg over de methodologie volgt het eerste hoofdstuk met als titel ‘Boodschap en beleving: standbeelden in de stad’. Aan de hand van prenten en foto’s wordt duidelijk hoe door de elite opgerichte monumenten werden gebruikt als hangplek of als trefpunt voor het maken van romantisch afspraken. De gewone stadsbewoners manifesteerden zich, zoals de auteur het noemt, als ‘eigenwijze vaderlanders’.
Het volgende hoofdstuk is getiteld ‘De natie als performance: het volkslied’. Petterson zet concreet uiteen hoe het nationale verhaal wordt opgevoerd. Dat doet ze onder meer door een zoektocht naar de uiteenlopende contexten waarbinnen de negentiende-eeuwse burger het volkslied zong, om bijvoorbeeld de verwevenheid van Nederland met de koloniën te onderstrepen.
Het derde hoofdstuk heet Om de eer van de straat: Oranjeliefde. Hierin verklaart de auteur het enthousiasme voor het koningshuis en hoe dat binnen buurten zorgde voor competitie. ‘“Vele kleinen maken één groote”: de Boerenoorlogen’ vormt het vierde hoofdstuk. Aan bod komen de collectes en de brede steun voor de zogeheten stamverwanten in Zuid-Afrika.
Het laatste hoofdstuk voor de afsluiting van het boek draagt als titel ‘Vraag en aanbod: de commercialisering van de natie’. Daarin neemt Petterson ons mee op een tocht langs de etalages in de Kalverstraat, het wassenbeeldenmuseum en de eerste filmvertoningen in de stad. Ze maakt duidelijk hoe de voorzichtige opkomst van de consumptiemaatschappij zorgde voor een vernieuwde omgang met de nationale cultuur. Hoofdstedelijke ondernemers zagen de natie als een belangrijke bron van winst: commerciële organisatie van de nationale emoties.
Oranjeliefde en gender
De stedelijke elite stimuleerde de nationale eenheid met instandhouding van de klassenverschillen. Ze omarmde de buurtinitiatieven van de Oranjegezinden uit de Jordaan. Het nieuwe nationalisme bestond uit een nationale mythe en ideologie waarin een belangrijke rol was weggelegd voor de Oranjes. Het gros van de Oranjeklanten in de Willemstraat in de Jordaan had volgens Petterson echt sympathie voor het koningshuis en dweepte met koning Willem III. Overigens levert ze geen bevredigende verklaring voor de door haar als spontaan getypeerde Oranjeliefde in bijvoorbeeld de Willemstraat.
De drijfveren zijn niet perse nationalistisch, maar hebben veelal te maken met sociale status. Al snel zijn het de van bovenaf en op stedelijk niveau georganiseerde Oranjefeesten die de initiatieven op straat- en wijkniveau overvleugelen. Je zou hier een soort gelaagd burgerschap in kunnen zien, oplopend van buurt naar stad en eindigend in het staatsburgerschap. Meisjes en vrouwen namen hierbij een aparte positie in. Zo mochten meisjes lange tijd niet meedoen met zaklopen en mastklimmen. Ook voor vrouwen werden de volksfeesten als onzedelijk beschouwd.
Rood versus Oranje
Wie niet meedoen aan het populair nationalisme en orangisme zijn de socialisten uit die tijd. Ofschoon niet het hoofdonderwerp van het boek, bevat het proefschrift een aanzienlijk aantal uiteenlopende voorbeelden van hun opstelling tegenover het nationalisme en de risico’s die zij daarbij liepen. Zo bekritiseerde een uitgever van populaire brochures (en latere socialist) de hoge toegangsprijzen voor monumenten. En op Koninginnedag in 1895 weigerden socialistische onderwijzers hun pet af te nemen bij het zingen van het volkslied. Hun voorkeur ging uit naar het Vrijheidslied, het lijflied van de prille socialistische beweging.
Met hun luidruchtig optreden in de openbare ruimte maakten de ‘rooden’ inbreuk op de vanzelfsprekendheid waarmee daarvoor het Wilhelmus en andere nationalistische liederen werden gezongen. Zij kregen dan ook te maken met een verbod op optochten en demonstraties. Regelmatig kwam het tot vechtpartijen, zoals tijdens de Oranjefurie van 1887.
De inspanningen van de Oranjevrienden in de volksbuurten om de Oranjefeesten tot een succes te maken konden rekenen op erkenning en waardering van de burgerlijke pers en de autoriteiten. Hiermee werden ze gerespecteerde en gezagsgetrouwe staatsburgers. Heel anders dan de vaderlandsloze en revolutionaire socialisten, waartegen dan ook hard opgetreden diende te worden. Hun boekhandels en koffiehuizen werden door het Oranjegepeupel aangevallen en kort en klein geslagen. Ook werd fysiek geweld tegen bijvoorbeeld colporteurs niet geschuwd. Dit alles vond plaats onder het toeziend oog van de politie.
Nationalisme en imperialisme
De in het vierde hoofdstuk genoemde stamverwanten waren nazaten van Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika, ook wel Boeren genoemd. De Nederlandse Kaapkolonie werd door de Britten veroverd, waarop de Boeren de onafhankelijke republieken Oranje Vrijstaat en Transvaal uitriepen. De oorlog tussen de Boeren en de Britten leidde tot een grote nationalistische geestdrift. Er volgden aan het eind van de negentiende eeuw massameetings in de stad gebaseerd op een gecultiveerde emotionele band met de door de Britten onderdrukte Boeren.
Over hoe het de oorspronkelijke zwarte bewoners in de Vrijstaten verging maakte men zich minder druk. Ook werd er op grote schaal gecollecteerd voor de stamverwanten. Inzamelingsacties voor de veelal joodse diamantbewerkers uit de eigen stad, die als gevolg van de oorlog te maken kregen met een teruglopende aanvoer van grondstoffen en werkloos raakten, konden op veel minder enthousiasme rekenen.
Bij haar verdediging tijdens de promotieplechtigheid kreeg Petterson de vraag voorgelegd wat we ons moesten voorstellen bij ‘de’ Amsterdammer en hoe het zat met de immigranten in die tijd. Volgens haar speelde dat geen bijzondere rol, met uitzondering van de in de stad woonachtige joden. Zij maakten geen geheim van hun aanhankelijkheid aan het huis van Oranje. Op basis van een geheel andere nationalistische mythevorming (antisemitisme) werden zij toch van de nationale gemeenschap uitgesloten.
Vanuit de brede arbeidersbeweging werden initiatieven genomen om te komen tot een havenboycot tegen de Britten. Werkstakingen en boycots behoorden vanouds tot het arsenaal van de arbeidersklasse. De betrokken socialisten verzetten zich tegen het Britse optreden en steunden de Boeren als slachtoffers van het imperialistische kapitalisme.
Maar, en dat compliceerde de boel, zij verzetten zich ook tegen de imperialistische praktijken van Nederland. Zo wilde het radicale vakverbond NAS met het weren van Britse schepen een einde maken aan alle oorlogen. En toen socialisten poogden een brochure te verspreiden waarin ze opriepen zich eerst maar eens om Atjeh te bekommeren in plaats van zich in andermans zaken te mengen, ondervonden zij stevige tegenwerking. Door de verdeeldheid zou de boycot van Britse schepen uiteindelijk geen doorgang vinden.
Eigenwijs vaderland is een goed geschreven boek op het kruispunt van politieke cultuur, stadsgeschiedenis en geschiedenis van het gewone volk in relatie tot nationalistische beschavingsinitiatieven van de elite. De georganiseerde socialistische beweging stelde daar haar eigen performance tegenover. Dit is misschien voor hedendaagse antiracistische activisten wel de belangrijkste boodschap uit deze history from below. Met een consequent en eigenwijs socialistisch programma en praktijk is het mogelijk om een antwoord te bieden op populair nationalisme, of dat nu in de negentiende of in de eenentwintigste eeuw is.
Anne Petterson
Eigenwijs vaderland. Populair nationalisme in negentiende-eeuws Amsterdam
Prometheus 2017 / 342 pagina’s / 29,99