Piraten en andere kapers

Sinds enkele weken is Somalië regelmatig in het nieuws. De Verenigde Naties en de Europese Unie zullen marineschepen sturen ter bestrijding van de piraterij in de Golf van Aden.
7 december 2008

Piraten kapen een schip

Door Mona Dohle

‘Eindelijk’ zou je kunnen denken. Het werd tijd dat de internationale gemeenschap aandacht ging besteden aan de misdadigers die sinds tientallen jaren de zee voor Somalië plunderen en daarmee de hongersnood in het land verergeren.

Sinds het in 1960 de onafhankelijkheid won heeft Somalië nauwelijks vrede gekend. Van een pseudo-socialistische dictator tot coup d’etats tot een eindeloze burgeroorlog en interventies door de VS en de VN, heeft het land het klassieke patroon van ontwikkelingslanden doorlopen. Volgens UNICEF heeft op dit moment ongeveer 70 procent van de bevolking geen toegang tot schoon drinkwater en bestaat er een acute humanitaire crisis. NGO´s en VN-medewerkers verzoeken de westerse landen al jaren wanhopig om meer ontwikkelingshulp.

Deze situatie is des te schrijnender omdat Somalië wel over natuurlijke hulpbronnen beschikt om de bevolking te voeden. Dankzij zijn 3000 kilometer lange kustlijn heeft het land de rijkste visgronden van Oost-Afrika. De Somalische bevolking heeft dus in theoretie geen reden om honger te lijden.

Sinds Somalië in 1991 zijn laatste restje statelijke autoriteit kwijtraakte begonnen westerse visserijbedrijven de zee rond Somalië te plunderen. Volgens de FAO (Food and Agricultural Organization) vissen jaarlijks zo’n 700 schepen aan de Somalische kust. De waarde die hun vangst heeft is betrekkelijk hoger dan de bedragen die het Westen aan ontwikkelingshulp verleent.

Een ander probleem kwam in 2004 plotseling aan de oppervlakte. Door de Tsunami in de Indische Oceaan spoelden radioactief afval en andere giftige stoffen aan op de Somalische kust. Volgens de VN-milleuorganisatie UNEP werden deze stoffen al sinds de jaren tachtig door westerse bedrijfen in de zee voor Somalië gedumpt. Als gevolg is het grondwater sterk vervuild en hebben talloze Somaliërs onder gezondheidsproblemen te lijden.

Het zou dus tijd zijn dat de internationale gemeenschap ingrijpt om een einde aan deze misdaden te maken. Tot nu toe toonde deze echter weinig belangstelling voor de situatie in Somalië. Nu wijzigen de grootmachten ineens hun koers. Rusland en de NAVO besluiten eensgezind marines te sturen om de veiligheid te herstellen. Om deze verandering van mening goed te kunnen begrijpen is het belangrijk om twee belangrijke vragen te stellen: wie willen ze met hun interventies beschermen en wie zijn die piraten waarover tegenwoordig zo vaak gesproken wordt?

Ten eerste: de plotselinge wil om de veiligheidssituatie te verbeteren heeft niets met de Somalische bevolking te maken. De bescherming is bedoeld voor de luxevaart, olieschepen en juist die westerse vissersboten die de Somalische zee leegplunderen. De ‘piraten’ waartegen men strijdt, zijn maar al te vaak gewone Somalische burgers. Weliswaar handelen zij in strijd met het internationale recht. Ze nemen onschuldige gijzelaars en eisen losgelden van miljoenen euro’s. Bovendien mag niet vergeten worden, dat als gevolg van de overvallen het transport van ontwikkelinghulp verhinderd wordt. Daardoor worden de problemen voor de Somalische bevolking nog groter.

Volgens het Douglass Burgess, redacteur van de New York Times, is de situatie daarmee duidelijk. Sinds eeuwen worden piraten als ‘vijanden van de mensheid’ beschouwd. Deze definitie is deel van het internationaal gewoonterecht. Om het verband met de moderne politiek te maken pleit Burgess ervoor om piraterij als een soort terrorisme te beschouwen. Wellicht een handige interpretatie. In deze context zou de strijd tegen piraterij plotseling een onderdeel van de ‘oorlog tegen het terrorisme’ kunnen worden.

Maar vraagt men het de piraten zelf, dan blijken hun motieven simpeler. ‘We beschouwen onszelf niet als bandieten. Wij zien diegenen als bandieten, die illegaal in onze zee vissen, hun afval in het water dumpen en wapens dragen op onze zee’, oordeelt Sugule Ali, een van de piraten in een interview met de New York Times.

De laat-Romeinse kerkvader en filosoof Augustinus omschreef de problematiek van de piraterij treffend in zijn boek De Stad van God. Alexander de Grote veroordeelt daarin een piraat: ‘Hoe durf je de zee te plunderen?’ De piraat antwoordt: ‘Hoe durf je de hele wereld te plunderen? Omdat ik het doe met een schip word ik een dief genoemd; jij, die het doet met een grote vloot, heet daarom heerser.’