Pacifisme of socialisme
Van onze afkeer van zowel de aanslagen op 11 september als de oorlog die daarna is losgebroken lijkt het een logische stap naar het afwijzen van elk geweld. Wat terugkwam in de recente demonstraties tegen de oorlog was dan ook het streven naar een maatschappij waarin geweld definitief tot het verleden zal behoren.
Toch is er een probleem met de conclusie die pacifisten hieruit trekken van volledige geweldloosheid voor de beweging van nu. Daarbij wordt nogal eens verwezen naar eerdere geweldloze bewegingen, zoals die van Martin Luther King en Mahatma Gandhi.
King pleitte inderdaad voor geweldloze tactieken in de strijd voor gelijke rechten voor zwarten. Maar het doel was niet om de Ku Klux Klan moreel te overtuigen. Er werd vooral van de regering verlangd krachtig in te grijpen tegen de racistische aanvallen in het Zuiden. Toen die tactiek niet langer werkte was het onder andere het SNCC (Coördinerend Comité van Niet-Gewelddadige Studenten) dat de leus oppikte van gewapende zelfverdediging en veel zwarten zou inspireren niet langer ‘de andere wang toe te keren’.
Gandhi – boegbeeld van geweldloos protest – vormde in India slechts een deel van een veel bredere bevrijdingsbeweging, die grotendeels bereid was geweld te gebruiken als haar dat nodig leek. Hoogtepunten in die strijd waren stakingen, rellen, gewapende overvallen op politiebureaus, bomaanslagen en het laten ontsporen van treinen. De actie die de Britse imperialisten uiteindelijk dwong het land te verlaten was een muiterij op de Indiase vloot, die door Gandhi overigens openlijk werd veroordeeld.
Welke strategie?
In de strijd voor een wereld zonder geweld en onderdrukking – een gevecht waarin pacifisten en socialisten schouder aan schouder staan – is het vooral de vraag hoe we daar komen. Pacifisme wijst oorlog af op basis van een morele afwijzing van elke vorm van geweld, terwijl socialisme zich verzet tegen imperialistische oorlogen als onderdeel van de strijd tegen het kapitalisme.
Dit is een belangrijk verschil. Het betekent dat er voor socialisten ook oorlogen zijn die rechtvaardig zijn. De arbeiders die in Spanje in 1936 de wapens opnamen tegen Franco vormden de inspiratie voor antifascisten over de hele wereld, op een moment dat Europese regeringen slechts woorden stelden tegenover het groeiende fascistische gevaar.
De Vietnambeweging was niet zo maar voor ‘vrede’ – ook Nixon zei voor vrede te zijn, maar dan wel op zijn voorwaarden. Daarom werd van Washington tot Amsterdam door demonstranten gevochten voor een overwinning door de Viet Cong. Dat betekende nog niet dat Ho Chi Minh een vredesduif was – zijn regime onderdrukte de Vietnamezen op gruwelijke wijze. Maar alleen een einde aan de oorlog en een klap aan het imperialisme kon de voorwaarden creëren voor een werkelijk einde aan de onderdrukking van de bevolking.
Er is een belangrijke parallel met de huidige oorlog tegen Afghanistan. Natuurlijk is het Talibanregime afschuwelijk reactionair. Maar bommen op bejaardentehuizen en hulpposten zijn er duidelijk niet om democratie te brengen. Dat waren ze niet in Irak en ook niet in Kosovo. De oppositie in Servië was zeer duidelijk over de NAVO-bombardementen: stop onmiddellijk want ons verzet raakt geïsoleerd. Uiteindelijk liet de revolutie vorig jaar zien hoe je dictators werkelijk uit het zadel krijgt – door massaal protest van onderop, indien nodig met geweld of de dreiging daarmee.
Dat principe bepaalt het standpunt van socialisten in de strijd tegen oorlog. Voor ons staat centraal dat zolang het kapitalisme doordraait vrede een leeg begrip is. Als morgen de bommen niet meer vallen is dat nog geen vrede en is de strijd niet voorbij. Er kan geen vrede zijn zonder gerechtigheid. Daarom kan ons gevecht vandaag niet losstaan van de strijd tegen het imperialisme dat morgen weer een nieuwe oorlog uitbraakt.
In dat gevecht is het uiteindelijk niet het gebroken geweertje, maar de gebalde vuist van de onderdrukten die de weg kan vrijmaken naar een wereld waarin geweld en onderdrukking definitief tot het verleden behoren.