Onzekere toekomst voor de Syrische revolutie
Toen ik in december aankwam op het vliegveld van Damascus zag ik weinig sporen van de revolutie. Een paar maanden voor de opstand uitbrak, had ik Syrië verlaten. Toen hing er maar één portret van president Bashar al-Assad. Nu hing het vliegveld vol portretten van Assad, tot in de hokjes waar politieagenten paspoorten zitten te stempelen aan toe.
De Syrische hoofdstad Damascus wordt beschouwd als een van de grootste bolwerken van het regime. Ik ging naar mijn geboorteplaats, Salamiyah. Deze stad ligt vlak bij Homs en Hama, de twee belangrijkste steden die zich verzetten tegen het regime. Op de weg van Homs naar Salamiyah passeerde ik vier militaire controleposten met zware wapens en tanks. Het leek wel een oorlogsgebied.
Op een gegeven moment stapten er soldaten in de bus waarmee ik reisde voor een grondige inspectie. Ze zochten niet naar terroristen of dissidenten. Ze waren op zoek naar jonge mannen die waren geboren in 1992 om hen onmiddellijk hun militaire dienstplicht te laten vervullen.
De jongens van deze nieuwe generatie weigeren dienst omdat ze hun eigen mensen niet willen vermoorden en ook niet willen worden omgebracht door gewapende opstandelingen. Dat geldt vooral voor jongens uit de revolutionaire bolwerken Homs, Hama, Deir ez-Zor en Idlib.
Transformatie
Toen ik Salamiyah bereikte, kreeg ik een gevoel van vrijheid dat ik nog nooit in mijn leven had ervaren. De mensen die ik kende waren in minder dan een jaar getransformeerd, hoewel de stakingen en protesten sinds begin september op een relatief laag pitje stonden. Toen hadden politie, veiligheidstroepen en huurlingen die bekendstaan als de Shabiha (‘geesten’ in het Arabisch) een gezamenlijke operatie uitgevoerd om de oppositiebeweging in de stad uit te schakelen. Drie dagen lang vielen ze huizen binnen om mensen te arresteren.
De meeste pro-democratische activisten zijn loonarbeiders, onder wie een enorm aantal medewerkers uit de publieke sector. Een van hun belangrijkste leuzen is: ‘We hebben geen honger, maar we willen onze waardigheid terug.’
Op 15 december bezocht ik een bijeenkomst van linkse activisten in Salamiyah waar ze ook een aantal vluchtelingen uit Homs ontvingen. Alle kwesties die betrekking hadden op de revolutie werden vrijuit besproken, met name de kwestie van buitenlands ingrijpen in Syrië.
Het idee van buitenlands ingrijpen wint in Syrië aan populariteit, vooral in de bolwerken van de revolutie. Maar twee andere activisten en ik spraken ons uit tegen elke vorm van internationale interventie. We willen af van het dictatoriale regime, maar we willen niet dat Syrië als een stapel botten heen en weer wordt geschoven tussen de kaken en poten van internationale machten.
Facties
Andere groepen binnen links zijn helaas nog loyaal aan het regime. De Syrische Communistische Partij is in 1986 gesplitst, maar beide facties steunen Assad nog, ook al is het dodental inmiddels opgelopen tot 6000. Ze doen de oppositie af met complottheorieën. Veel communistische activisten hebben de partij vanwege deze opstellingen verlaten.
Een aanhanger van Assad vroeg me: ‘Je bent links en je kiest de kant van de Venezolaanse president Hugo Chávez tegen de imperialisten. Waarom steun je Chávez’ bondgenoot Assad dan niet?’ Ik antwoordde dat er in Syrië sprake is van een revolutie tegen het regime. Ik sta aan de kant van het volk tegen de imperialisten. De revolutie steunen betekent niet dat je een bondgenootschap sluit met de imperialisten of blind bent voor hun agenda. Ik wil geen buitenlands ingrijpen. Ik wil dat Assad luistert naar de woedende massa’s en met de oppositiebeweging onderhandelt in plaats van deze neer te slaan.
De Assad-aanhanger wierp tegen dat een deel van de oppositie (de Syrische Nationale Raad, die in oktober in Istanbul is opgericht onder auspiciën van de VS, de EU en de Golfstaten) actief de imperialistische belangen verdedigt. Maar ik legde uit dat de oppositie niet alleen uit de Syrische Nationale Raad bestaat.
Als Assad wil dat de oppositie hem steunt tegen de imperialistische machten, moet hij ophouden met het vermoorden van oppositieactivisten en de mensen democratisch laten beslissen wie ons moet besturen. Maar Assad gebruikt het idee van buitenlands ingrijpen om bij links in een goed blaadje te komen.
De toekomst van Syrië is zeer onzeker. Het regime is bezig zijn aanhangers te bewapenen met kalasjnikovs en hagelgeweren. Ook door buurlanden gesteunde delen van de oppositie bewapenen zich. Het Syrische regime moet begrijpen dat de regels zijn veranderd. Als het regime werkelijk buitenlands ingrijpen wil voorkomen, moet het zichzelf veranderen.
Nebras Dalloul is een linkse activist uit Syrië die momenteel in de Verenigde Arabische Emiraten woont. Dit artikel verscheen in de Socialist Worker.
Foto: Syrische soldaten die overgelopen zijn naar het Vrije Syrische Leger demonstreren mee tegen het regime in januari.