Niets humanitairs aan interventie Tsjaad

Vandaag zal het kabinet een besluit nemen over mogelijke deelname aan de door Frankrijk geleide militaire missie EUFOR in Tsjaad. Opnieuw wordt de ideologie van ‘humanitaire interventie’ ingezet als dekmantel voor een strijd tussen grootmachten.
29 februari 2008

Franse tanks in Tsjaad

Door Maina van der Zwan

Hoe lastig deze discussie over buitenlandse interventies klaarblijkelijk ook voor links is bleek gisteravond op een bijeenkomst over Darfur. Jan Pronk, de voormalige ‘bijzonder VN-gezant’ voor Sudan en held van vergrijsd links was de spreker. Met zijn wikipedische kennis over de regio zette Pronk alle dimensies van dit complexe conflict uiteen: de koloniale erfenis, hoe politieke rivaliteiten opzettelijk tribale strijd aanwakkeren, de spanningen tussen nomadische herders en boeren, zelfverrijkende krijgsheren, de al decennia durende oorlog tussen het noorden en zuiden, de invloed van klimaatverandering en de nieuwe internationale dimensie van de ‘War on Terror’ en olie. Hij gaf zelfs toe dat ‘humanitaire argumenten geen enkele rol spelen in de afwegingen in de VN-veiligheidsraad’.

Als een soort linkse reaalpolitieker vindt hij het hele systeem verrot, maar bij gebrek aan beter ziet hij de rol voor progressieve mensen om de marginale ruimte op te zoeken waarbinnen humanitaire hulp geboden kan worden. Dus is hij, onder voorwaarde van een VN-mandaat en de bereidheid om alle partijen om de tafel te krijgen, voorstander van militaire interventie in onder andere Tsjaad, Sudan en Afghanistan. In de kwalijke traditie van de sociaal-democratie kanaliseert hij daarmee oprechte verontwaardiging over de ellende in de wereld naar ‘oplossingen’ die de bron van die ellende, ‘het verrotte systeem’, juist nieuw leven inblazen.

Neem de actuele kwestie van Tsjaad. Dit buurland van Sudan is een van de armste en meest instabiele landen ter wereld. De militaire dictatuur van Idriss Déby is even gehaat als corrupt. Sinds haar staatsgreep in 1990 wordt zij met regelmaat geteisterd door opstanden, zoals begin deze maand toen rebellen de hoofdstad N’Djamena aanvielen. In het oosten van het land zitten 400.000 vluchtelingen van het conflict in Darfur. Die vluchtelingen beschermen is de officiële reden voor de geplande interventiemacht van 3.700 Europese militairen.

Op het eerste oog vreemd dat daar wel middelen voor vrij worden gemaakt, terwijl de vluchtelingen- en voedselprogramma’s van de VN consequent klagen over een gebrek aan geld. Pronk zei gisteravond nog dat de missie van de Afrikaanse Unie om de vluchtelingen in Darfur in 2004 te beschermen is mislukt omdat de Westerse landen er meer dan een jaar over deden om financieel over de brug te komen. Afgelopen maandag waarschuwde het Wereldvoedselprogramma voor ‘een nieuw tijdperk van honger’. Deze dagen wordt er crisisberaad gehouden over welke hulp gestaakt moet worden omdat donorlanden weigeren extra geld ter beschikking te stellen van noodhulp.

Maar de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad hebben jaarlijks wel honderden miljarden beschikbaar voor hun militaire apparaten. Die prioriteitstelling zou toch wel duidelijk moeten maken dat ‘humanitaire interventies’ niet voortkomen uit barmhartigheid, maar in het verlengde liggen van geopolitieke strategiën. ‘Vluchtelingen beschermen’ is in het geval van Tsjaad een cynische dekmantel om economische en politieke invloed in de regio militair af te dwingen. Tsjaad is namelijk goed voor een stijgende 180.000 vaten olie per dag, die door een 1070 kilometer lange pijpleiding naar de kust in Kamaroen worden getransporteerd. Het aanleggen van die pijpleiding was het duurste project in Afrika ooit, aangestuurd door een consortium van Westerse oliemaatschappijen en gefinancierd door de Wereldbank en de Europese Investeringsbank.

Kaartje TsjaadJe kunt je voorstellen dat de Westerse mogendheden begaan zijn bij het reilen en zeilen van de olie-export en zich zorgen maken over de mogelijke val van hun goedgezinde dictator Déby. Anonieme diplomatieke bronnen verklaarden tegenover de New York Times dat ‘een andere Tsjadische regering, net zoals buurland Sudan, mogelijk olie aan China zou verkopen, en daarmee de Chinezen toegang zou geven tot olie-pijpleidingen die dwars over het Afrikaanse continent lopen’. Daarom was de voormalige koloniale overheerser Frankrijk er snel bij om Déby te ondersteunen tegenover de rebellen. Volgens het Franse dagblad La Croix zouden Franse militairen ook hebben deelgenomen aan de gevechten en zouden Tsjadische regeringstroepen de coup zonder deze hulp niet hebben kunnen afslaan.

De Europese troepenmacht moet dan ook in het licht worden gezien van een nieuwe wedloop voor invloed op het Afrikaanse continent en controle over de grondstoffen. Meer militairen en wapens, van welke grootmacht dan ook, zullen de kans op burgeroorlogen en zelfs regionale conflicten alleen maar vergroten. De les die we uit Irak, Somalië, Kosovo en Afghanistan moeten trekken is niet dat ‘humanitaire interventies’ elders misschien wel werken, maar dat we imperialistische machtstrijd, verpakt onder welk etiket dan ook, in zijn geheel moeten verwerpen.