Nicaragua van revolutie tot neoliberalisme

Sandinistische strijders worden binnengehaald in Managua door een juichende bevolking, 20 juli 1979 (Foto: Twitter / @renaissance_irl).
Protesten in Nicaragua zetten sinds afgelopen lente de regering onder druk. De Nicaraguaanse bevolking lijdt onder repressie door een partij die nog geen veertig jaar geleden leiding gaf aan een volksrevolutie en Nicaragua bevrijdde van dictator Anastasio Somoza. Lucien Sánchez legt uit hoe de positie van de Sandinisten is veranderd en wat we van de revolutie en haar nasleep kunnen leren.
19 oktober 2018

In april braken protesten uit in Nicaragua. Er was grote ontevredenheid over het verhogen van de inkomstenbelasting en bezuinigingen op het sociale stelsel, en over het inadequate optreden van de regering bij de verwoestende bosbranden in het zuiden van het land. De regering onderdrukte de protesten met geweld.

In de maanden erna is de situatie compleet geëscaleerd. De demonstranten eisten het aftreden van president Daniel Ortega en zijn vicepresident en echtgenote Rosario Murillo. Maanden van demonstraties, stakingen, wegblokkades en bezettingen volgden. Maar Ortega en Murillo zijn niet van plan af te treden en zetten hard in op repressie.

Het dodental ligt inmiddels op 512. Werknemers van de staat worden verplicht naar tegendemonstraties te gaan, onder dreiging van ontslag. Intimidatie van familieleden van activisten is aan de orde van de dag. Mensen ‘verdwijnen’ en het VN-mensenrechtenbureau ontvangt berichten van marteling van politieke gevangenen.

Dergelijke staatsrepressie is het Nicaraguaanse volk niet vreemd. Een veelgebruikte leus op demonstraties luidt dan ook: ‘Ortega y Somoza, son la misma cosa’ (Ortega en Somoza zijn hetzelfde).

De Sandinistas

Nicaragua en het FSLN, de partij van de huidige president Ortega, vormden ooit een hoop en inspiratie voor internationaal links. In 1979 maakten ze een einde aan de decennialange dynastie van de Somoza’s – een familie van ‘marionettendictators’ gecontroleerd vanuit de VS – en realiseerden de Sandinistische revolutie. Dit gebeurde na decennia van toe- en afnemende anti-imperialistische strijd.

Onder het bewind van de Somoza’s waren de verschillen tussen arm en rijk gigantisch en werd politiek tegengeluid stelselmatig en met geweld onderdrukt. Het in 1961 opgerichte FSLN (Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront) is vernoemd naar de anti-imperialistische guerrillastrijder Augusto Sandino, die zich al in begin 1900 tegen de Somoza’s verzette. In 1934 werd hij daarvoor vermoord.

Midden jaren zeventig raakte het FSLN verdeeld. Eén groep pleitte voor het gestaag bouwen aan guerrillabases op het platteland, in voorbereiding op een burgeroorlog bedoeld om Somoza te verdringen. Zij waren onder andere geïnspireerd door het boek De guerrillaoorlog van Che Guevara.

Een tweede stroming focuste op het organiseren van de arbeidersklasse in een revolutionaire partij en zag potentieel in de groeiende omvang en strijdbaarheid van de werkende klasse in de grote steden. Zij hadden dus naast een anti-imperialistische, ook een duidelijke marxistische analyse en strategie. Beide groepen waren het er echter over eens dat het bouwen van verzet tegen de Somoza’s een lang proces zou zijn, en dat hun afzetting het begin zou betekenen van een transitie naar het socialisme.

Tercieristas

In 1976 kwam er een derde stroming naar voren, de tercieristas. Zij weken af van de strategie om langzaam maar gestaag te bouwen aan steun onder de bevolking, maar wilden met een brede alliantie en een beperkte anti-Somoza politiek de dictatuur sneller ten val te brengen.

Deze alliantie bestond onder andere uit ontevreden leden van de bourgeoisie, intellectuelen en geestelijken. Zij hadden een meer opportunistische politiek. Het afzetten van Somoza had prioriteit over worteling in de arbeidersklasse en op het platteland. Volgens de tercieristas zou uit de as van de opstand vervolgens een massapartij kunnen worden opgebouwd.

Na een korte periode van relatieve economische groei zakte de economie in 1974 weer in. Fabrieken gingen dicht en in de steden gingen veel banen verloren. Op het platteland leed 60 procent van de bevolking honger en 70 procent van de bevolking was analfabeet. Maar in 1978 sloot Somoza scholen om meer geld te kunnen investeren in de bewapening van zijn nationale garde.

De tercieristas leidden militaire interventies tegen de nationale garde, waarmee het FSLN zich vestigde als de militaire macht van de strijd tegen Somoza. Politieke bijval vanuit de brede alliantie volgde. De successen van de tercieristas leidden tot hernieuwde samenwerking tussen de drie stromingen binnen het FSLN, met een duidelijke overwicht voor de tercieristas.

Na de moord op Pedro Chamorro in januari van 1978 sloeg de vonk over naar de massa’s. Chamorro was de redacteur van een liberale krant die kritisch tegenover de Somoza’s stond. Vanuit de barrios van de grote steden groeide de opstand in de vorm van demonstraties en gewapend verzet.

Hoewel het FSLN nauwelijks een rol speelde bij de politieke of militaire organisatie hiervan, waren het de leuzen van het FSLN die hier op de muren verschenen. Vanzelfsprekend werd dit verzet gewelddadig beantwoord door Somoza. Naar schatting vielen er 10.000 doden voordat de dictatuur in juli 1979 uiteindelijk viel, onder de vlag van het FSLN.

Aan de macht

Het FSLN werd gezien als de leider van de revolutie en kende in de jaren erna overweldigende steun onder de bevolking. Het had een duidelijk sociale agenda en wist veel te bereiken in de periode dat het aan de macht was, in het bijzonder wat betreft herverdeling van land en het oprichten van landbouwcoöperatieven, onderwijs en gezondheidszorg.

Een tekenend voorbeeld vormen de alfabetiseringscampagnes, waarin studenten naar het platteland trokken om de bevolking te leren lezen en schrijven, en op die manier zelf ook leerden over de leefomstandigheden daar.

Grote investeringen in de publieke gezondheidszorg zorgden ervoor dat veel meer mensen toegang hadden tot medische hulp. Er vonden grote landelijke onderwijscampagnes plaats over onder andere EHBO, hygiëne, en moeder- en kindzorg.

In het kader van grootschalige vaccinatiecampagnes bezochten vrijwilligers over het hele land afgelegen gemeenschappen om toegang tot de vaccins te garanderen. Het aantal besmettingen met kinkhoest, mazelen en difterie daalde scherp, en polio werd uitgeroeid. De levensverwachting steeg met zes jaar en de kindersterfte nam af.

Top-down

Onder het Sandinisme is er veel sociale vooruitgang geboekt. Het idee van de tercieristas dat een massapartij ná de opstand opgebouwd zou kunnen worden uit de as van de opstand bleek echter te optimistisch. Het afzetten van Somoza kwam voort uit een werkelijke volksopstand.

En hoewel het FSLN er een socialistische ideologie op nahield, was de organisatievorm van de partij sterk verticaal en bood weinig ruimte voor interne democratie en werkelijke zelforganisatie. De macht lag feitelijk bij de landelijke leiding, bestaande uit negen mannen, waaronder de huidige president Daniel Ortega. De landelijke leiding oordeelde dat het land zich nog maar in een transitieperiode naar het socialisme bevond. Het zou daarom nog niet nodig zijn de bevolking marxistisch te scholen.

Naast het uitblijven van scholing van de werkende klasse, had de verticale organisatie van de partij zelfs een demobiliserend effect. Aan de ene kant bleef een groot deel van de bevolking actief betrokken bij de revolutie en was duidelijk dat participatie in de nieuw gevormde samenleving meer inhield dan slechts een keer in de paar jaar naar de stembussen gaan. Maar de betrokkenheid was er een van volgzaamheid en discipline, niet van meebeslissen.

Willem Bos, die onderdeel was van de internationale solidariteitsbeweging voor de Sandinisten, schreef hierover: ‘Maar het was geen volksrevolutie in de zin dat de bevolking – georganiseerd in raden of andere vormen van zelforganisatie – zelf direct de macht uitoefende. Er ontstonden na de omwenteling grote sandinistische massaorganisaties: vakbonden, een vrouwenorganisatie, jongerenorganisaties, buurtorganisaties, organisaties van boeren en landarbeiders, maar de feitelijke macht lag bij het FSLN. Niet het volk zelf was aan de macht, maar het FSLN, en dan met name de leiding van het FSLN, namens het volk.’

Een veelgehoorde leus op manifestaties in de jaren tachtig was ‘¡Dirección Nacional, Ordene!’ (Landelijke leiding, beveel!) Het is duidelijk dat er, ondanks de potentie van de massa-opstand, geen georganiseerde arbeidersklasse ontstond met eigen dynamiek om de richting van de revolutie te sturen. Hierdoor was het mogelijk beleid door te voeren dat duidelijk tegen arbeidersbelangen inging. Er kwamen bijvoorbeeld loonsverlagingen en inperkingen van het stakingsrecht.

‘Gemengde economie’

Tijdens de revolutie werd niet volledig afgerekend met de kapitalistische structuren in Nicaragua. Dit had te maken met het gebrek aan een georganiseerde en socialistisch geschoolde arbeidersklasse om dat af te dwingen. Maar het was ook het gevolg van de beroerde economische situatie waarin het land zich bevond. De Sandinisten erfden van Somoza armoede, een grote staatsschuld en steden in puin.

De focus werd daarom gelegd op economische vooruitgang. Daarvoor waren ze sterk afhankelijk van buitenlandse financiële steun uit zowel Oost als West, en gedwongen zich ten tijde van de Koude Oorlog tussen beiden ideologieën te manoeuvreren. Daarnaast hadden de tercieristas bij het afzetten van Somoza de banden aangehaald met de bourgeoisie, die ook daarna bleef voortbestaan. Het gevolg was een zogenaamde gemengde economie, waarin een deel van de productie overzien werd door de staat, en een deel, zo’n 65 procent, nog altijd in private handen was.

Dit percentage bestond voor een deel uit kleine boeren, maar ook uit grootgrondbezitters en fabriekseigenaren. De bourgeoisie die na het afzetten van Somoza in Nicaragua achterbleef deed dit onder de bescherming van de Sandinistische regering. De achtergebleven bourgeoisie behield daardoor een deel van haar macht. Er werd dus niet afgerekend met cruciale elementen van het oude klassensysteem, maar er werd getracht gelijktijdig een socialistisch alternatief op te bouwen vanuit de staat.

Terreur

De economische schaarste verergerde in de loop van de jaren met de terreur van de contrarevolutie. De successen van de Sandinisten en de inspiratie die ze belichaamden voor bevolkingen van andere Latijns- Amerikaanse landen die imperialistische dictaturen bevochten, vormden een bedreiging voor de VS. De VS onder Carter en Reagan financierde en coördineerde een contrarevolutie.

Dit gebeurde door middel van militaire, economische en politieke interventies. De CIA trainde en bewapende mensen uit het voormalige Somoza-regime, zoals leden van de nationale garde, om het sandinistische regime te saboteren.

In totaal vielen er in deze contraoorlog bijna 31.000 doden en tienduizenden gewonden. Dit in een land met een bevolking van destijds 3,25 miljoen mensen. In 1983 stelde het FSLN een militaire dienstplicht in voor mannen tussen de 18 en 40 jaar, om de contrarevolutie te bevechten. Daarnaast ging een groot deel van de nationale begroting naar het opbouwen van een militaire macht om weerstand te kunnen bieden aan de contra’s. Tegelijkertijd leidde het economische embargo vanuit de VS tot grote economische schade en schaarste, en enorm leed onder de bevolking.

In deze context presenteerde het FSLN zichzelf als behartiger van de belangen van de Nicaraguaanse arbeiders, waar het in werkelijkheid een bemiddelende positie innam tussen de nog altijd bestaande bourgeoisie en het volk. Vanwege de verticale organisatievorm van het FSLN kreeg dit een dynamiek van opdracht geven en volgzaamheid verwachten, terwijl er onderhandelingen werden gevoerd en compromissen gesloten met de bourgeoisie.

Hierdoor trokken de arbeiders vaak aan het kortste eind, en was er een ongelijke verdeling van de schaarste. Dit was bijvoorbeeld sterk voelbaar in de beschikbaarheid van levensmiddelen. Tot 1988 waren er zogenaamde volkswinkels, waar de kosten voor essentiële levensmiddelen met subsidies laag werden gehouden, zodat ze voor de gemiddelde Nicaraguaan betaalbaar waren. Vaak waren de schappen leeg, en producten als tandpasta, wcpapier of zelfs rijst en koffie waren soms lange periodes niet te verkrijgen.

Daarnaast bestonden er ook zogeheten ‘dollar-winkels’ waar de schappen vol lagen, waar audioapparatuur en nieuwe kleren te koop waren, en waar naar verluidt wel zeventien types rijst te koop waren. Deze winkels waren echter veel duurder en daarom alleen toegankelijk voor wie had geprofiteerd van de ‘gemengde economie’: de bourgeoisie, de middenklasse en de politieke elites.

Na jaren van offers brengen in naam van de revolutie nam het vertrouwen in het FSLN af. Men begon zich af te vragen of het FLSN nog in staat was om beloofde sociale verbeteringen te bewerkstelligen. Tegelijkertijd was de contrarevolutie erg effectief in het terroriseren en uitputten van de Nicaraguanen. In 1990 won de UNO, de (wederom door de VS gefinancierde) oppositiepartij de verkiezingen van de Sandinisten, en kwam er een einde aan hun politieke dominantie.

Dictator in de maak

De corruptie en het verlies van idealen van de partijleiding werden pijnlijk zichtbaar na de verkiezingen van 1990. In de periode tussen de verkiezingen en de overdracht van macht aan de UNO, werden land, bezit, zelfs hele staatsbedrijven geprivatiseerd, en op naam van FSLN-leden gezet. ‘Het resultaat was de vorming van een groep sandinistische ondernemers, die sindsdien een belangrijke steun voor Daniel Ortega zou vormen’, zoals Willem Bos schrijft. Tevens werden tijdens de neoliberale periode die volgde na het aftreden van het FSLN veel van de verworvenheden van de revolutie teruggedraaid.

In 2007 deed Daniel Ortega opnieuw namens het FSLN mee aan de presidentsverkiezingen en won. Op dat moment was hij echter al lang geen socialist meer te noemen. Ortega realiseerde zich dat steun van de katholieke kerk cruciaal zou zijn om aan de macht te komen. Hij sloot daarom een akkoord met de kerk om de abortusrechten die sinds 2006 legale toegang gaven tot ‘therapeutische abortus’ in Nicaragua, terug te draaien. Nu is abortus weer illegaal, ook in het geval van verkrachting of als het leven van de moeder in gevaar is.

Daarnaast lag Ortega al in bed met een aantal grote bedrijven. Achter gesloten deuren tekende hij een deal met een particulier bedrijf voor het aanleggen van het ‘Nicaraguakanaal’, dat Nicaragua van oost tot west zou doorkruisen en de concurrentie zou aangaan met het Panamakanaal. Ortega gaf het bedrijf ook groen licht voor het onteigenen van land van boeren binnen een straal van vijf kilometer van waar het kanaal zou moeten komen.

Dat Ortega geen president van het volk is, maar van de rijken is ook terug te zien in het feit dat de economische ongelijkheid in de periode van zijn presidentschap alleen maar is toegenomen. Naast dat de echtgenote van de president, Murillo, sinds 2016 de functie van vicepresident bekleedt, controleren hun kinderen diverse media-outlets.

Ten slotte verklaarde het regeringsgezinde Hooggerechtshof van Nicaragua in 2009 dat het constitutioneel verbod op herverkiezing niet van toepassing is op Ortega – misschien wel het duidelijkste teken van zijn dictatoriale ambities. Zo werkte Ortega tien jaar lang aan de consolidatie van zijn macht. Maar op 18 april van dit jaar verloor hij de controle over Nicaragua’s belangrijkste politieke domein: de straten.

Nieuw verzet

Uit de geschiedenis van de Sandinistische revolutie kunnen we een aantal lessen trekken die ook nu voor de beweging van belang blijven. Zo kan een brede coalitie helpen een corrupt staatshoofd af te zetten, maar is een expliciete politieke agenda nodig om vervolgens duurzame verandering teweeg te brengen. In Nicaragua is er momenteel sprake van een massabeweging, 70 procent van de Nicaraguanen willen Ortega en Murillo weg van hun posities.

Maar de eisen die de beweging verenigt – ‘justicia y democracia’ (rechtvaardigheid en democratie) – zijn breed en niet sterk gepolitiseerd. Dit maakt het mogelijk massa’s in verzet te brengen, maar schiet tekort in het aandragen van echte alternatieven. De door de bevolking meest gedragen oplossing voor de huidige situatie is het aftreden van Ortega en Murillo, een nieuwe Hoge Kiesraad en een nieuwe kieswet. Maar nieuwe verkiezingen zonder structurele veranderingen zullen uiteindelijk leiden tot een terugkeer naar de corrupte en neoliberale politiek zoals Ortega en zijn voorgangers de laatste jaren bedreven.

Tot slot moeten we niet naïef zijn over het opportunisme en het eigenbelang van de bourgeoisie in zo’n brede coalitie. Zij zullen, net als tijdens de revolutie, er alles aan doen om de kapitalistische structuren te behouden en de mobilisatie en zelforganisatie van arbeiders in de weg te staan. Zoals Marx concludeerde: ‘De emancipatie van de arbeidersklasse moet het werk zijn van de arbeidersklasse zelf.’