NGO's en de Derde Wereld
Door Maina van der Zwan
Voor velen die niet langer aan de zijlijn willen staan terwijl de ongelijkheid in de wereld toeneemt en ons milieu ontwricht wordt, is het steunen van NGO’s (niet-gouvernementele organisaties) een volkomen logische stap. Begrijpelijk, want deze organisaties hebben een links profiel, staan kritisch tegenover mondiale ongelijkheid en proberen er wat aan te doen. Nu zijn de NGO’s die een rol spelen in campagnes tegen economische globalisering, het schenden van mensenrechten, milieuvervuiling en oorlog maar een klein deel van alle NGO’s. De meeste spelen een hele andere rol.
Als gevolg van neoliberaal beleid in ontwikkelingslanden wordt er sterk bezuinigd op sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs. Regeringen sturen er bewust op aan om de verantwoordelijkheden van de staat over te dragen aan NGO’s. Zo runnen NGO’s in Mozambique het hele openbaar vervoersysteem en in Afghanistan de vroegere ministeries van Onderwijs en Gezondheidszorg. Deze ontwikkeling verklaart de enorme groei van het aantal NGO’s, van 145 duizend in 1990 tot 255 duizend tien jaar later. Deze organisaties vullen de gaten waar overheden hun verantwoordelijkheden laten liggen en hebben daarmee de uitstraling dat ze problemen oplossen. Maar deze ingekapselde NGO’s zijn niet meer dan een verlengstuk van westerse regeringen en internationale instituten als de Wereldbank. Hun recept tegen armoede is kapitalistische ontwikkeling stimuleren. Dit komt neer op samenwerken met een dunne, parasiterende bovenlaag die bereid is om de laatste druppel bloed uit de eigen bevolking te persen om zo investeringen en steun binnen te halen. Deze vorm van ‘ontwikkelingshulp’ is een regelrechte ramp voor de boeren, stedelijke armen en arbeiders.
Activistische NGO’s
Er zijn echter ook NGO’s die een oriëntatie hebben op campagnes die lokale activisten erbij betrekken en daadwerkelijk proberen om de leefomstandigheden van mensen te verbeteren, het bewustzijn te verhogen of betere wetgeving af te dwingen. Zeker waar links er niet in slaagt boeren en armen te organiseren, winnen deze NGO’s snel terrein. Ze hebben grote budgetten (en moeten oppassen om hun donoren niet voor het hoofd te stoten) en zijn in staat om lokale activisten op te nemen in hun structuren. Dit soort NGO’s zijn onderdeel geworden van de andersglobaliseringsbeweging en trekken hun aanhang daar ook in.
Maar wat deze NGO’s met de ingekapselde NGO’s gemeen hebben is het idee dat verandering van bovenaf moetkomen. Dat er specialisten nodig zijn die ‘de mensen moeten dienen’. Hun wapen is morele druk, niet strijd van onderaf. De rol van NGO’s is niet om de ketenen van mensen te breken, maar om te bemiddelen. Ze zijn de schokdempers van kapitalistische ontwikkeling, niet het stuur of de handrem. Hoewel ze over het algemeen geen arbeiders organiseren, is de rol van NGO’s in zekere zin te vergelijken met die van de vakbondsbureaucratie. Ze organiseren zich om het systeem aan te passen, maar proberen dit op een gecontroleerde manier te doen die elke vorm van effectief verzet tegen het systeem als geheel ontmoedigt. Ook in de NGO’s is er een laag van geprivilegieerde fulltime ambtenaren die nieuwe activisten onttrekken aan de strijd van onderaf en opnemen in hun organisaties.
Betekent dit dat activisten NGO’s van de hand moeten wijzen als onderdeel van het probleem? Nee, aan de ene kant moeten we oppassen om ons vertrouwen niet op NGO’s te vestigen en verstrengeld te raken in hun web van overlegorganen en privileges. Aan de andere kant moeten we begrijpen dat we met deze mensen moeten samenwerken. We kunnen niet een nieuwe beweging opbouwen door NGO’s en degenen die ze aantrekken de rug toe te keren. De meeste mensen die voor een NGO gaan werken of er geld aan overmaken doen dit met de oprechte intentie om de wereld te verbeteren. Het is een vervormde uitdrukking van ongenoegen met het systeem. Deze mensen denken verder dan onderhandelingstafels. Ze staan open voor verschillende manieren om tegen onrecht te vechten. We moeten zij aan zij met hen staan en hen aanmoedigen om op een activistische basis hun idealen na te streven. Die ervaringen van strijdbaar protest zullen botsen met de gevestigde opvattingen over hoe we tot verandering kunnen komen. Op die manier beseffen mensen niet alleen dat een andere wereld noodzakelijk en mogelijk is, maar zien ze ook met welke methodes we daar daadwerkelijk kunnen komen.