Nederlands cocaïne-imperium: Interview met Conny Braam
Wat is de relatie tussen je activisme en je boeken?
Het schrijven is er sterk door beïnvloed, qua onderwerpen en onderzoek. Zo is de geschiedenis van het
graven van het Noordzeekanaal, in de Abraham-trilogie, belangrijk in de Nederlandse geschiedenis als geheel. Die vind je echter niet in de geschiedenisboeken, die verdwijnt uit het geheugen zonder dit soort boeken. Dat is een belangrijke motivatie voor mij.
Het gebied is typisch voor Nederland: van een mooi duingebied tot een zwaar industrieel gebied. Toen
kwam ik bij de Eerste Wereldoorlog uit. Oorlogen zijn belangrijk in de geschiedenis van mensen. In oud IJmuiden, 25 straten groot, zie je het kapitalisme in zijn meest rauwe vorm ontstaan, door die oorlog. Een klein deel van de bevolking werd waanzinnig rijk van de visserij. Binnen twee jaar woonden er zeventien miljonairs, maar vele honderden leefden in bittere armoede. Er waren hongeroptochten van vrouwen en kinderen die geen haringkop meer konden krijgen. Zo’n onderwerp is politiek relevant.
Waar gaat je nieuwe boek over?
Het Noordzeekanaal bleek mede gefinancierd door Den Haag met de opiumbaten van de staatsopiumfabriek in Indië. Toen las ik toevallig dat in Nederland een legale cocaïnefabriek had gestaan, de Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF). In 1900 liet de Koloniale Bank, die ook in thee en koffie deed, de eerste fabriek bouwen op de Schinkelkade in Amsterdam.
Peru was de grote cocaverbouwer: de indianen kauwen de bladeren. In 1886 zijn een paar cocastruiken naar Indië gebracht, waar de grond zeer geschikt bleek. De Java-coca was van superieure kwaliteit. Peru werd in tien, twaalf jaar tijd geheel van de markt verdreven. De invoer van cocabladeren was enorm, de coca werd geveild in Amsterdam.
Hoe belangrijk was de Nederlandse cocaïneproductie?
Cijfers van de NCF zijn niet meer te vinden, waarschijnlijk vernietigd. Maar het Pharmaceutisch Weekblad schreef wél over de NCF, als een moderne industrie. Een feestartikel bij het 25-jarig bestaan zei dat de fabriek tijdens de oorlog bloeide, ‘daar zij konden leveren aan alle oorlogsvoerenden’. Toen de oorlog uitbrak op 1 augustus 1914, hield Nederlands neutraliteit een algehele exportstop in. Maar de eerste die weer mocht exporteren, was de NCF, zogenaamd ‘wegens de bederfelijkheid van de voorraden’.
De regering gaf de hele oorlog uitvoerconsenten. Het officiële standpunt was ‘Wij kunnen niet aan de ene oorlogvoerende leveren ten koste van de andere’ – dus leverden ze aan iedereen. Duitsland, Oostenrijk en Hongarije waren afgesneden van de toevoer van cocabladeren, en de Engelsen konden het niet maken. Daardoor werd de Nederlandsche Cocaïne Fabriek de allergrootste ter wereld. Dat waren ze eigenlijk al, maar tijdens de oorlog verdrievoudigde de fabriek in omvang.
In 1916 verkocht de Britse winkelketen Harrods flesjes Forced March (Geforceerde Mars, red.), onder de merknaam Tabloid. Dat waren tabletten met coca en cola, een mix van cocaïne en cafeïne. Burroughs Wellcome maakte dat, een van de grootste farmaceutische bedrijven in Engeland, en uitvinder van de tablet. Deze was exclusieve leverancier van het Engelse leger. Tabloid ging in grote hoeveelheden naar het front toe. De cocaïne kon van geen andere plek komen dan uit Nederland.
Welk verband was er tussen cocaïne en oorlog?
Ze wisten wat ze deden in de oorlog. Ene Aschenbrandt experimenteerde er in 1873 mee op soldaten, voor Bayer. Hij schreef een laaiend artikel, hoe geweldig het voor soldaten is. Cocaïne neemt het hongergevoel weg. Het uithoudingsvermogen neemt toe,je wordt er agressief van en krijgt een enorme zelfoverschatting. Onder bepaalde omstandigheden is dat genoeg om van een soldaat een moordmachine te maken.
Sigmund Freud schreef het boek Über Coca, een lofzang op cocaïne. Het effect van coca was bekend, en Bayer had het patent. De oorlog kwam de Nederlanders dus goed uit. Want patenten speelden toen niet meer, en ze konden Bayer en Merck van die markt drijven. Na de oorlog waren in Engeland, Duitsland en Tsjecho-Slowakije enorme groepen zwaar cocaïneverslaafde soldaten. In één ziekenhuis in Berlijn stonden 10.000 verslaafden ingeschreven – in één wijk! In Engeland probeerden honderden ex-soldaten apothekers te overvallen. Huiselijk geweld nam enorme vormen aan. Hetzelfde in Australië, de VS en Canada.
In het Verdrag van Versailles speelden opium en cocaïne een grote rol. Op diverse Opiumconferenties hadden vooral de Amerikanen geprobeerd de cocaïnehandel aan banden te leggen. Nederland heeft altijd geweigerd die verdragen te ratificeren, ze waren de grootste producent ter wereld.
Maar Engeland keek met een scheef oog naar de schandalige oorlogswinsten van Nederland. Het verweet Nederland gebrek aan empathie met de slachtoffers. De overwinnaar bepaalt hoe er wordt aangekeken tegen een land als Nederland. Bepaalde leveringen aan de Duitsers werden beschouwd als steun aan de vijand, zoals jute zakken en beton voor de loopgraven, aardappels, en uiteraard cocaïne. Het ging om miljoenen per maand. Ook Nederland tekende in Versailles. Maar de NCF bleef vrolijk doorproduceren, waarschijnlijk nu deels illegaal. Ze hadden een waanzinnige markt gecreëerd, met al die verslaafde soldaten.
Oorlog en coke: Never change a winning team, zeggen ze. Hoe zou dat nu zitten in Irak en Afghanistan?
Vrijwel zeker wordt het nog gebruikt. De moderne vorm van oorlogsvoering die met de Eerste Wereldoorlog is ingezet, is voor een normaal mens niet te doen. Dat kan alleen maar met dit soort middelen. De hoeveelheid soldaten die omkwam is onvoorstelbaar.
Mijn boek begint met het slagveld van Ieper. Ze renden met z’n honderdduizenden zó de Duitse mitrailleurs tegemoet, en werden allemaal neergemaaid. Die jongens werden gerekruteerd per straat of school. Ze moesten werkelijk over de lijken van hun broers en vrienden klauteren. Hoe lang denk je dat dat houdbaar is? Gedurende de Tweede Wereldoorlog produceerde de NCF amfetamine. Dat was de drug van Hitler, de Amerikanen en de Fransen. Ze leverden dus wéér aan alle fronten.
De NCF is als een bloeiend bedrijf uit de Tweede Wereldoorlog gekomen, en heeft bestaan tot 1963. Coke is altijd gebleven, de CIA producéérde het. In Rwanda, toen de grote slachting daar begon, zaten ook Nederlandse blauwhelmen. Die trokken terug. Toen kregen ze ‘Blue Heaven’, een pilletje – dat was ook cocaïne.
Onze regering heeft het liever niet over deze geschiedenis. Maar ik ben niet te beroerd om ze eraan te herinneren.
De Handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek is verschenen bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Dit interview is voor het eerst gepubliceerd in De Socialist 217 van september 2009.
Conny Braam spreekt op zondag 22 mei op het Marxisme Festival over het onderwerp ‘Strijd om de geschiedenis: het nut van de historische roman’.