Minachting voor onze klasse

Dit uitstekende boek geeft een lang uitgebleven blik op de stand van de klassenstrijd in Groot-Brittannië vandaag de dag. Het vertrekt vanuit de demonisering van de ‘onderklasse’, of chavs, zoals veel media en de heersende cultuur de armere delen van de arbeidersklasse wensen af te schilderen.
27 november 2013

Door Pat Stack

Owen Jones stelt dat in het moderne Groot-Brittannië een agressief, onverdraagzaam snobisme is ontstaan dat de hogere en middenklassen in staat stelt om anderen met minachting te behandelen, van wie zij vinden dat ze buiten de grenzen van de fatsoenlijke samenleving staan. Zelfs delen van de liberale middenklassen vinden deze minachting acceptabel.

Het heersende beeld van ʻchavsʼ is dat ze geen smaak hebben en weinig geld, leven van een uitkering en waarschijnlijk tot over hun oren in de criminaliteit zitten. Zij zijn het wrakhout van wat de arbeidersklasse ooit was.

Jones beargumenteert dat deze visie zorgvuldig gecultiveerd is door politici en journalisten die iemand uit de arbeidersklasse net zomin kennen of begrijpen als wanneer ze uit de verste uithoeken van Kandahar kwamen. Als deel van zijn verhaal brengt hij in kaart hoeveel meer buitengesloten arbeiders zijn geraakt sinds het post-Thatcher/Blair-tijdperk, als het erom gaat de wereld van de professionele politiek en journalistiek binnen te komen.

Jones contrasteert het huidige fanatisme met de houding van politici en pers dertig jaar geleden. Toen werd de arbeidersklasse anders bekeken. Britse werkers werden gevreesd om hun collectieve kracht. Zij waren de ‘binnenlandse vijand’.

Thatcher

Jones stelt dat de sleutel tot die verandering in de houding kwam met Thatchers overwinning. Op drie belangrijke gebieden veranderde haar ambtsperiode het gezicht van klassenkrachten fysiek en ideologisch.

Allereerst bracht zij de vakbonden zware nederlagen toe, te beginnen met de staalarbeiders en als hoogtepunt de mijnwerkers, geholpen door steeds draconischer anti-vakbondswetten. Ten tweede wijst Jones op de uitverkoop van de sociale woningbouw, wat leidde tot de vernietiging van sociale en betaalbare huisvesting. Tegelijk werden arbeidersgemeenschappen ontwricht.

Tot slot stelt hij dat de vernietiging van de industrie de arbeidersklasse en de vakbonden sterk heeft verzwakt. Hij stelt dat slechts 15 procent van de privésector nu georganiseerd is. Dit waren enorme klappen voor de samenhang, het zelfvertrouwen en de cultuur van de arbeidersklasse.

Hij denkt echter niet dat de arbeidersklasse een ding van het verleden is. Hij hekelt de visie, eerst verkondigd door Thatcher en later verdedigd door Blair, dat we nu allemaal bij de ‘middenklasse’ horen – behalve degenen die geen ambitie, drive of moraal hadden en daarom zijn achtergebleven.

Jones doet zijn uiterste best om te laten zien dat de meerderheid van de bevolking bij de arbeidersklasse hoort, zowel in de publieke als de private sector. Maar hij betoogt dat in de privésector grootschalige fabrieken, mijnen en werkplaatsen met goed georganiseerde arbeidskrachten in grote lijnen zijn vervangen door callcenters en de retailsector. Als gemeenschappelijke kenmerken noemt hij zowel slechte lonen als een groot verloop onder arbeidskrachten en daardoor een lage organisatiegraad.

Racisme

Dan behandelt Jones de kwestie van de immigratie. Hij verwerpt alle praat dat de ellende van de witte arbeiders te wijten is aan zwarten of Aziaten in de arbeidersklasse. Even belangrijk is dat hij elke suggestie verwerpt dat de witte arbeidersklasse alleen racistische idioten zouden zijn.

Hij beschadigt echter zijn pleidooi als hij de aantrekkingskracht van de nazipartij BNP vergelijkt met die van religie, zoals Marx dat zag. Hij wil ook de arbeiders verdedigen die de leus ‘Britse banen voor Britse arbeiders’ naar voren brachten in de Lindsey olieraffinaderij. Niet dat hij de slogan leuk vindt, maar hij wil betogen dat de arbeiders niet racistisch waren. Of ze racistisch waren of niet, de slogan was dat zeker wel, en het was cruciaal dat deze met de grootste felheid werd bestreden zodat hij zich niet verspreidde.

Ten slotte worstelt Jones, hoewel hij optimistisch is over de toekomst, met conclusies over de oplossing. Hij propageert de gemeenschap en, tot op zekere hoogte, strijd op de werkplek. Hij gelooft dat we arbeiders opnieuw moeten betrekken bij electorale politiek – hij wil dat arbeiders vechten voor milieuvriendelijke industriële vernieuwing, sociale huisvesting en een eerlijker verdeling van de welvaart.

Het echte probleem is hoe. Een program van eisen, het maakt niet uit hoe goed, blijft alleen een abstract voorstel als het niet gepaard gaat met strijd.

Hoewel Jones dat niet zegt, zal de industriële strijd die voor ons ligt in de publieke sector zeker de sleutel tot de krachtsverhouding tussen de klassen in de nabije toekomst zijn. Bij overwinningen in die strijd kunnen allerlei eisen en bewegingen opkomen. Dan kan het hele ideologische terrein snel veranderen en kunnen we weer de ‘binnenlandse vijand’ worden.

Owen Jones
Chavs – De demonisering van de Britse arbeidersklasse
Uitgever: EPO / 336 pagina’s / 24,90