Meer dan opium van het volk

Serieuze religiekritiek heeft niets te maken met de ordinaire hetze tegen moslims die daar nu voor doorgaat. Peyman Jafari legt uit waarom religie nog steeds een aantrekkingskracht heeft op miljoenen mensen en hoe socialisten hiermee kunnen omgaan.
1 april 2008

Geert Wilders beweerde onlangs in de Volkskrant dat de islam ‘uniek’ is omdat hij ‘werelddominantie’, ‘apartheid tegen vrouwen’ en nog meer duivelse praktijken nastreeft. Bovendien beschuldigt hij links ervan hiervoor blind te zijn. Een soortgelijk argument komt van personen als Ayaan Hirsi Ali en Joost Zwagerman, die stellen dat links en rechts de krachten moeten bundelen om de Verlichting te verdedigen tegenover een gemeenschappelijke vijand – de islam. Een deel van links gaat hierin mee, een ander deel houdt zich in verwarring stil of geeft een onbevredigend antwoord aan de ‘Verlichtingsfundamentalisten’. De verwarring over de islam begint echter al bij de rol van religie in het algemeen.

Het is enigszins vermakelijk dat mensen die geen enkele sympathie hebben voor Karl Marx’ antikapitalistische politiek hem aanhalen als het om religie gaat. Dick Pels is het bijvoorbeeld roerend eens met Marx’ welbekende uitspraak ‘religie is de opium van het volk’. Die uitspraak zou zogenaamd duidelijk maken dat religie een instrument is waarmee (religieuze) leiders het volk achterlijk houden. Vanuit die opvatting spreken sommigen zelfs van ‘opium voor het volk’. De marxistische visie op religie staat echter verre van deze eendimensionale benadering.

Marx redeneerde dat religie een vorm van ‘vals bewustzijn’ is die de werkelijkheid op haar kop zet, want ‘niet religie maakt de mens, maar de mens de religie’. Mensen creëren een hogere macht waaraan ze krachten toekennen. Dit is het resultaat van vervreemding. Hiermee bekritiseerde Marx niet alleen religie, maar zocht hij ook een antwoord op de vraag waarom mensen religieuze ideeën accepteren. Dat wordt duidelijk als je niet selectief citeert, maar zijn hele passage over religie als opium leest: ‘Religieus lijden is tegelijkertijd een uitdrukking van echt lijden en een protest tegen echt lijden. Religie is de verzuchting van de onderdrukte mens, het hart van een harteloze wereld en de ziel van zielloze omstandigheden. Het is de opium van het volk.’

Hieruit blijkt dat Marx het dubbele karakter van religie benadrukt: ze kan zowel bedwelmen als uiting geven aan verzet tegen onrecht. Religies zijn vatbaar voor verschillende interpretaties en kunnen daardoor verschillende sociale klassen aanspreken. In de Koran en de Bijbel staat dat mensen hun leiders moeten gehoorzamen, maar ook dat ze het recht hebben om in opstand te komen tegen onrecht.

Marx begreep dat de werkelijkheid niet gemaakt wordt door ideeën, zoals de idealisten dachten, en dat religies niet verdwijnen als er maar meer kennis wordt verspreid, zoals de Verlichtingsdenkers dachten. Marx schreef daarentegen: ‘De opheffing van religie als denkbeeldig geluk van mensen vereist hun werkelijk geluk. Van hen vragen om hun illusies over hun omstandigheden op te geven is van hen vragen om de omstandigheden op te geven die om illusies vragen.’

Juist omdat Marx begreep dat het uiteindelijk gaat om het veranderen van de sociaal-economische omstandigheden, haalde hij fel uit tegen liberalen die religie bekritiseerden maar de kapitalistische status-quo verdedigden. Marx kwam in zijn tijd op voor het schrappen van discriminerende wetten tegen joden, zoals socialisten nu opkomen voor het recht van moslims om hun religie te belijden zonder geconfronteerd te worden met racisme.

De filosofie van het marxisme is humanistisch, maar niet antireligieus. Sterker nog, socialisten hebben zich vaak met religieuze mensen verzet tegen onrechtvaardige omstandigheden en stellen atheïsme niet als voorwaarde voor samenwerking. Dit kan een gemeenschappelijke praktijk creëren waarin onderlinge discussies niet over abstracte ideeën gaan, maar over concrete benaderingen van problemen waartegenover we samen komen te staan.

Zo hebben de Internationale Socialisten een politieke praktijk ontwikkeld van samenwerking met christelijke, joodse en islamitische organisaties in de strijd tegen sociale afbraak, oorlog en racisme. Dit betekent ook dat indien er meningsverschillen zijn over het recht op abortus of gelijkheid van homo’s en hetero’s, onze wegen zich kunnen scheiden.

Religieuze stromingen kunnen soms bondgenoten van socialisten zijn, maar dat geldt nooit voor de liberale critici van religie. Neem Hirsi Ali, die in naam van de Verlichting een kruistocht voert tegen de islam, maar ook haar steun geeft aan het deporteren van vluchtelingen, Amerika’s oorlogen in het Midden-Oosten en de neoliberale politiek die de kloof tussen arm en rijk vergroot.

Het ‘Verlichtingsfundamentalisme’ van mensen als Hirsi Ali krijgt ook vanuit niet-marxistische hoek kritiek. Dick Pels schrijft bijvoorbeeld dat ‘zowel marxisten als radicale liberalen een secularistisch vooruitgangsgeloof omarmen waarin de rede als een nieuwe afgod wordt aanbeden.’ Hij pleit ervoor om ‘te breken met beider Verlichtingsfundamentalisme om voorbij te gaan aan de schijntegenstelling tussen idealisme en materialisme’. Deze postmodernistische benadering gaat ervan uit dat de werkelijkheid ‘alleen toegankelijk is via interpretaties en definities die zelf weer werkelijkheid worden.’ Het alternatief is relativering door permanente twijfel.

Deze benadering creëert twee problemen. Pels verzoent zich juist met de religieuze kritiek op de wetenschap. Natuurlijk moet aan alles getwijfeld worden (wat overigens Marx’ favoriete adagium was), maar dat neemt niet weg dat er een werkelijkheid is die we bij benadering kunnen leren kennen. Het standpunt dat de zon om de aarde draait en het standpunt dat de aarde om de zon draait kunnen niet verzoend worden.

Belangrijker nog, een benadering die de werkelijkheid als slechts interpretaties en definities ziet, kan niet verklaren waarom bepaalde interpretaties, bijvoorbeeld de fundamentalistische islam, in bepaalde perioden opkomen en dominant worden. Hierdoor valt Pels terug op een essentialistische verklaring die ook Hirsi Ali en Wilders gebruiken: terrorisme, vrouwenonderdrukking, enzovoorts komen voort uit de islam zelf.

Het marxisme heeft nu juist geen blind geloof in de vooruitgang. Zijn kracht is dat het de tegenstelling in de moderne tijd tussen vooruitgang enerzijds en stagnatie of zelfs catastrofe anderzijds aanduidt en verklaart. In een tijd waarin de mens in staat is om het heelal te verkennen en tegelijk de planeet te verwoesten door klimaatverandering of nucleaire oorlog, is die tegenstelling net zo groot als de noodzaak om ons lot niet in handen van goden of regeringsleiders te leggen, maar het in eigen hand te nemen.