Massa’s in Rome vieren Berlusconi’s vertrek
Door Louis Bayman, Rome
Ze zongen het oude partizanenlied Bella Ciao terwijl ze samenkwamen buiten Berlusconi’s residentie. Mensen groepeerden zich onder zijn balkon en scandeerden ‘Spring! Spring! Spring!’ naar de man die binnen zat. Voor velen was het moeilijk te geloven dat Silvio Berlusconi’s politieke carrière, die de Italiaanse politiek de afgelopen 20 jaar domineerde, eindelijk voorbij was.
Dit markeert het einde van de een van de meest belachelijke leiders uit de geschiedenis. Berlusconi was een intolerante man, een smeerlap en een racist. Hij maakte Duitse Europarlementariërs uit voor nazi’s en zei over Barack Obama dat hij ‘jong, mooi en gebruind’ was.
Berlusconi was geobsedeerd door jonge en mogelijk minderjarige prostituees. Zijn verdediging was: ‘Ik ben tenminste geen homo.’ De Italiaanse LGBT-beweging antwoordde daarop: ‘Wij zijn tenminste geen Berlusconi.’
Schade
Maar hij veroorzaakte ook diepere schade, door Italië te besturen alsof het een van de dubieuze bouwprojecten was waarmee hij aanvankelijk zijn miljoenen verdiende. In Berlusconi’s Italië dwingen kortetermijncontracten zieke mensen aan het werk, en plannen leraren hun zwangerschap in de vakanties om hun baan niet te verliezen. De lonen stagneerden terwijl de prijzen omhoog schoten.
De zwarte economie zit vol met illegale arbeiders die weinig of geen rechten hebben, en toch de schuld krijgen van de crisis. Er zijn regelmatig golven van racistische aanvallen en de schaduw van de maffia is altijd aanwezig.
Geen wonder dat vele Italianen 2011 het jaar noemen van de vallende autocraten: Ben Ali van Tunesië, Mubarak van Egypte, en nu Berlusconi. En Berlusconi was zeker een autocraat. Als premier concentreerde hij meer macht in zijn handen dan alle anderen sinds Benito Mussolini, de fascistische dictator.
En de stank van corruptie omhult hem. Een van Berlusconi’s voornaamste motieven om aan de macht te blijven was om te voorkomen dat hij in de cel zou belanden als een gevolg van een van de vele juridische aantijgingen tegen hem.
Druk
Berlusconi heeft ook altijd grote druk gevoeld van de mensen die hij probeerde te onderdrukken. Zijn eerste kabinet, gevormd in 1994, viel door een algemene staking die zijn al gebarsten coalitie deed scheuren.
Zijn herverkiezing in 2001 was de aanleiding tot een spectaculaire explosie aan volksbewegingen en militante activiteit. Deze bereikten dat jaar een hoogtepunt met de demonstraties tegen de G8-top in Genua. Drie dagen lang leek de stad op een oorlogszone terwijl de politie huishield onder de 250.000 demonstranten. Een van hen, Carlo Giuliani, werd vermoord en talloze anderen werden compleet in elkaar geslagen.
Stakingsdagen en demonstraties van miljoenen mensen waren aan de orde van de dag. De antikapitalistische beweging ging naadloos over in de anti-oorlogsbeweging. Een protestmars van een miljoen mensen in Florence in 2003 zorgde ervoor dat Berlusconi geen Italiaanse gevechtseenheden kon aanbieden om mee te doen aan de invasie in Irak.
Berlusconi verloor de verkiezing die volgde in 2006. Maar de beslissende nederlaag waarop links had gewacht en gehoopt kwam niet tot stand. Na twee jaar was hij terug.
Het linkse netwerk van plaatselijke organisaties en vertegenwoordiging, dat ooit sterk en diepgeworteld was, kwijnde weg naarmate het afzag van belangrijke politieke gevechten. Een regering die delen van radicaal links bevatte ging door met neoliberaal beleid en steunde het sturen van extra soldaten naar Afghanistan. Hun reactie op de herverkiezing van Berlusconi in 2008 was zeggen dat zij hem moesten steunen in het belang van nationale eenheid.
Het waren krachten buiten het parlement die het meest effectief waren in de oppositie tegen Berlusconi. Arbeiders in de Fiat-autofabrieken begonnen een serie stakingen. Een militante studentenbeweging ontketende een golf van verzet tegen universitaire hervormingen.
Berlusconi kreeg nog een verpletterende slag in juni dit jaar. Sociale bewegingen mobiliseerden in het hele land en versloegen hem die maand in drie referenda. Sindsdien hebben we een festival van verzet gezien. Er zijn algemene stakingen geweest, een massademonstratie op 15 oktober, en een Occupy-bezetting bij de Kathedraal van San Giovanni.
Steun
Berlusconi’s opvolger is waarschijnlijk Mario Monti, die zijn positie dankt aan de steun van de Europese Unie en de banken. Zo’n ‘technocratische’ leiding wordt afgeschilderd als ‘boven de politiek’. Maar in werkelijkheid zal deze volledig gecommitteerd zijn aan bezuinigen en het verzekeren van de dominantie van de financiële instellingen die de crisis hebben veroorzaakt.
De CGIL, de belangrijkste vakbondsfederatie van Italië, was als enige grote maatschappelijke organisatie tegen de bezuinigingen, die de laatste daad waren van Berlusconi als premier.
Berlusconi’s bondgenoot Roberto Formigoni liet zaterdagnacht de angst en minachting blijken die de politieke klasse voelt voor de massa’s. Voor de televisiecamera’s stak hij zijn middelvinger op naar de menigte die Berlusconi’s val aan het vieren waren. De menigte reageerde door hem, in niet mis te verstane bewoordingen, te vertellen waar hij heen kon gaan.
Maar terwijl we feesten dringt een taak zich aan ons op. De radicale beweging van Italië moet nu uitzoeken hoe ze haar plek kan behouden aan het front van een snel opkomende wereldwijde strijd. Met Berlusconi uit de weg, moeten we nu de krachten confronteren die hem daar, om te beginnen, ooit hadden neergezet.