Marx en Freud over vervreemding en bewustzijn

Velen zullen bekend zijn met Marx’ geschriften over vervreemding. Maar op dit gebied zijn er meer invloedrijke denkers, zoals de 20ste-eeuwse zenuwarts en psychoanalyticus Sigmund Freud. Hier werpen we een blik op de ideeën van deze ‘meester van de twijfel’ en zijn parallellen met het marxisme.
28 augustus 2011

Door Johannes Adahl

Net zoals Marx, zag Freud zijn onderzoek naar vervreemding als het voortzetten van het grote humanistische wetenschappelijke project. Alleen was zijn uitgangspunt niet, zoals in het geval van Marx, de historische ontwikkeling van machtsstructuren en de daaruit voortvloeiende ideologische complexen. Freud nam het individuele menselijke bewustzijn, met zijn bovenbouw van bewuste rationalisaties en zijn onderbouw van onbewuste oerdriften, als primaire uitgangspunt.

Centraal aan Freuds opvatting over het bewustzijn is dat deze twee onderdelen, het bewuste en het onbewuste, in een continue strijd zijn met elkaar. Het bewuste, het rationele is tegelijkertijd een voortvloeisel en een ontkenning van het onbewuste. Het eerste onderdrukt het laatste, als een kind dat zijn ouder ontkent.

Deze verdeling van het bewustzijn in verschillende tegenstrijdige lagen kent ook zijn parallellen in het marxistische denken, voornamelijk in het idee van het ‘dubbele bewustzijn’. Dit concept, eerst door Marx ontworpen, kreeg verdere vorm in de handen van zijn ideologische erfgenaam Antonio Gramsci.

Het ene verstand, het ‘gezond verstand’, is een aaneenschakeling van in de moderne samenleving heersende veronderstellingen, zoals het idee dat ‘elke werknemer nu eenmaal een baas nodig heeft’ zoals een kind een verzorger, of het idee dat ‘de politie je beste vriend is’. Dit ‘verstand’ kan niet onze hele zienswijze omvatten omdat het haaks staat op ons andere, ‘goede’ verstand: dat laatste is erg gevoelig voor de kloof tussen de burgerlijke ideologie die ons met de paplepel wordt ingegoten, en onze dagelijkse ervaringen die daar maar al te vaak mee botsen.

Maatschappelijke norm

Die tegenstrijdigheid helpt ons een blik te werpen op vervreemding in de moderne maatschappij. Freud schreef: ‘Het menselijk samenleven is alleen mogelijk wanneer een meerderheid bijeenkomt die sterker is dan elk afzonderlijk individu, en vervolgens verenigd blijft tegen alle afzonderlijke individuen. De kracht van deze gemeenschap wordt vervolgens tot “goed” verklaard, terwijl de kracht van het individu veroordeeld wordt als “brute” kracht.’

Freud beschrijft de maatschappelijke norm, die zijn tegenstrijdige onderbouw aan afzonderlijke individuen – wat de Duits-Amerikaanse psycholoog Erich Fromm ‘het sociale onbewuste’ noemt – onderdrukt. Wat de maatschappij volgens Freud vooral moet onderdrukken zijn de oerdriften van elk menselijk individu, zijn agressieve tendensen en zijn ‘libido’ – de seksuele driften en wensdromen die opgesloten zitten in het menselijke onbewuste.

In de mate waarin deze driften bevredigd kunnen worden, kan een relatieve samenhang tussen het bewuste en het onbewuste onderhouden worden. Voor zover het libido echter gefrustreerd, onderdrukt of geheel ontkend wordt door het rationele, kunnen allerlei ‘neurosen’ of ‘complexen’ zich ontwikkelen. Dit kun je het duidelijkst terugzien in de door Freud uitgestippelde verscheidene geestesziektes van individuen, maar ook in de onderstroom van ongenoegen en de terugkerende irrationele geweldsuitbarstingen van een zieke maatschappij.

Ideologisch scharnier

Dat de meest natuurlijke impulsen van de mens in een repressieve maatschappij voornamelijk in een verwrongen en vervreemde vorm tot uiting komen, is een van de fundamenten van Marx’ gedachten over de kapitalistische maatschappij.

Neem bijvoorbeeld de arbeid, voor Marx het belangrijkste kenmerk van de menselijke aard. Terwijl de kleine buurtmarkt simpelweg een stukje straat is waar waren gekocht en verkocht worden, is de arbeidsmarkt in het moderne kapitalisme het toneel waar mensen hun arbeid tot koopwaar gereduceerd zien worden. Om een dergelijke economische structuur staande te houden en te ‘rechtvaardigen’, is ook een ideologisch scharnier nodig. De heersende macht moet allerlei illusies de wereld in helpen – onder het mom van ‘gezond verstand’ – om elke objectieve blik hierop te ondermijnen.

Deze waanideeën vormen samen een burgerlijke ideologie, die in zijn vervreemdende karakter in zekere zin vergelijkbaar is met de door Freud uitgelichte repressieve maatschappelijke norm, met echter een belangrijk verschil. De repressie is voor Marx vooral een uiting van een klassenstructuur met tegen elkaar botsende lagen, en niet, zoals bij Freud, een voortvloeisel van een menselijk ‘samen leven’ op zichzelf.

Of Freud een maatschappij zonder vervreemding voor mogelijk hield, blijft een onopgeloste kwestie. Deze vraag, en zijn nadruk op het individuele bewustzijn, hebben sommige marxisten tot een bij voorbaat afwijzende houding tegenover zijn denken gebracht. In de categorieën van ‘revolutionairen’ en ‘reformisten’ belandt Freud daarom vaak onder de tweede noemer.

Wat deze houding over het hoofd ziet, zijn niet alleen de eerder genoemde parallellen in het denken van Marx en Freud, maar ook de wezenlijke veranderingen die het freudiaanse denken met zich mee heeft gebracht in de strijd tegen de vervreemding.

Geestesziekte

Vóór de generatie van Freud bleven mensen die als geestelijk ‘ziek’ bestempeld werden ongehoord opgesloten, vaak onder de meest mensonterende omstandigheden. Niet alleen werd hun lichamelijke vrijheid beperkt door gevangenschap, maar een lichamelijke ‘behandeling’ was ook de norm bij het ‘genezen’ van geestesziekte.

Voorbeelden hiervan zijn vastketening, verhongering, en uitputting als gevolg van extreme lichamelijke inspanning, zoals Michel Foucault pijnlijk gedetailleerd vaststelde in zijn baanbrekende studie Geschiedenis van de waanzin.

Freud was een van de eersten in zijn vakgebied die een dialoog aanging met mensen die aan een geestesziekte leden. Dat het mogelijk was om door middel van een dergelijk ‘gesprek’ een geestelijk ‘zieke’ te helpen was op zichzelf al een revolutionair, tot dan toe amper serieus genomen, voorstel.

Freud hoorde in de vermeende ‘brabbeltaal’ van geïnterneerden een innerlijke logica van symboliek en vrije associatie, die hij systematisch zou uitwerken tot een nieuwe behandelingswijze van geestesziekte die de menselijke eer zou herstellen.

Bij de revolutionaire ideeën van Freud horen ook zijn analytische benadering van dromen, als een abstracte, maar systematische uiting van het onderbewustzijn, en zijn geschriften over de prepuberale seksualiteit.

Helaas heeft het freudiaanse denken onder dezelfde intellectuele afbakening geleden als een aanzienlijk deel van het marxisme. Waar het ooit een openeindig onderzoek was naar de oorzaak van vervreemding en sociaal ongenoegen, is het tegenwoordig vooral een gespecialiseerd vakgebied geworden voor psychologen, psychotherapeuten en academici. Deel van deze beperking is tegelijkertijd ook Freuds eigen latere obsessie met een overmatige categorisering van zijn eerdere, voor uiteenlopende interpretaties vatbare, observaties.

Om vervreemding echter in de meest brede zin des woords te kunnen analyseren en er een zo compleet mogelijk begrip van te ontwikkelen, zouden we er goed aan doen om Freuds bevindingen over het menselijk bewustzijn te herontdekken. Op die manier kunnen we de waardevolle inzichten hieruit opnemen in een marxistische visie op vervreemding.