Museumplein 2004: Wat leren we van de vorige ronde?

In reactie op het voortdurende crisisbeleid heeft de vakbeweging de eerste stappen gezet in de mobilisatie van haar achterban. De demonstratie morgen, op 30 november in Utrecht, is een belangrijk moment. Een goede gelegenheid om terug te kijken naar de lessen van de vorige ronde van grootschalige vakbondsstrijd: de acties tegen de plannen van het kabinet Balkenende II, die uitmondden in de grootste vakbondsmanifestatie uit de Nederlandse geschiedenis op het Museumplein, 2 oktober 2004.
22 november 2013

Door Jeroen van der Starre

De vakbondsmanifestatie op het Museumplein bracht zo’n 350.000 demonstranten bijeen. Zo’n 50.000 demonstranten slaagden er door overbelasting van het spoor niet in om Amsterdam te bereiken. Het platform Keer het Tij, dat in 2002 mede op initiatief van de Internationale Socialisten was opgericht en honderden organisaties samenbracht, voerde een demonstratie aan van zo’n 50.000 mensen die onder de leus ‘Dit kabinet moet worden afgezet!’ van de Dam naar het Museumplein liep. Onderweg had de Amsterdamse politie borden geplaatst met de oproep om vooral huiswaarts te keren: het plein was ‘overvol’ en zou de verdere toestroom niet aankunnen.

De enorme opkomst op de actie, die gericht was tegen de kabinetsplannen om de vut en het prepensioen te schrappen en de WAO te hervormen, was te danken aan een vrijwel algemene haat tegen Balkenende onder werkende mensen, een haat die dieper ging dan deze specifieke plannen. Toch leidde het protest tot een slap akkoord dat toenmalig vakbondsleider Lodewijk de Waal alleen met bureaucratische trucs door de strot van zijn achterban wist te duwen.


Aanloop

Hoe valt dit te verklaren? Het is allereerst belangrijk om te constateren hoe de vakbondsdemonstratie van 2 oktober tot stand kwam. Twee elementen duwden de vakbondstop richting het nemen van het initiatief voor de demonstratie. Allereerst werd de vakbondstop sinds 2001 door de regering minder serieus genomen. Het CDA en de VVD hadden in combinatie met de LPF (Balkenende I, 2002-2003) en vervolgens D66 (Balkenende II, 2003-2006) het poldermodel, waarin vakbonden, werkgeversorganisaties en de regering overleggen, op de helling gezet. Het CDA en de VVD gebruikten het fortuynisme als stormram tegen links en de vakbonden om bezuinigingen door te voeren en met ‘hervormingen’ de macht van de vrije markt te vergroten.

De vakbondstop, die zijn bestaansrecht ontleent aan onderhandelingen met de regering en de werkgevers, voelde zich gemarginaliseerd en wilde zijn spierballen tonen om weer serieus genomen te worden. Het feit dat de PvdA op dat moment in de oppositie zat, speelde een belangrijke rol, omdat de vakbondstop en de PvdA-top van oudsher nauw vervlochten zijn. De strategie van de vakbondstop was erop gericht om de PvdA weer in de regering te krijgen en mede daardoor het poldermodel te herstellen.

Een tweede factor die de vakbondstop dwong tot het uitroepen van een grote demonstratie, was de druk van onderop. Deze kwam van buiten en binnen de vakbeweging. De FNV-leiding was in de periode 2001 tot 2003 uitermate pessimistisch over de mogelijkheid van verzet. Ze wezen telkens op de nederlaag van de tot dan toe grootste vakbondsdemonstratie in 1991, waarbij 250.000 mensen protesteerden tegen de hervorming van de WAO, met de suggestie dat demonstreren geen zin heeft. Daarbij waren zowel de bondsleiding als de netwerken aan de basis niet meer gewend om massaal actie te voeren.

Keer het Tij

De mogelijkheid van verzet werd echter aangetoond door de acties van Keer het Tij die het potentieel van massaal verzet lieten zien. Een eerste actie rond Prinsjesdag 2002 trok nog 2000 demonstranten naar Den Haag.

Een jaar later wist het platform maar liefst 25.000 demonstranten te mobiliseren, en kreeg veel aandacht in de media. In april 2004 bracht het platform 15.000 demonstranten op de been tegen de uitzetting van 26.000 vluchtelingen door Rita Verdonk. Deze reeks acties was zowel een uiting van, als een drijvende kracht achter, een toenemende woede over het ongekend rechtse kabinetsbeleid en bood een perspectief om die woede om te zetten in actie.

De demonstraties van Keer het Tij waren als wind in de zeilen van strijdbare vakbondsleden die de vakbondstop konden wijzen op de bereidheid van duizenden om te protesteren. De druk op De Waal kwam dan ook vanuit de basis van de vakbeweging zelf.

Voor de zomer van 2004 kondigde de vakbondsleiding eindelijk een demonstratie aan op 2 oktober, maar zonder veel enthousiasme. Er moesten regionale estafetteacties komen in de aanloop naar 2 oktober. Hoewel de opzet hiervan weinig strijdbaar was, was de uitwerking dat des te meer dankzij het strijdbare middenkader in bepaalde regio’s en duizenden actieve leden. Er werden regionale actievergaderingen georganiseerd waar kaderleden samenkwamen om de acties vorm te geven. In Rotterdam werd het initiatief genomen om een regionale staking af te kondigen op 20 september 2004, een dag voor Prinsjesdag.

Het streven was om 20.000 mensen op de been te brengen, een bewust ambitieuze inzet. Gedurende de actievergaderingen op Rotterdam-Zuid, die steevast door honderden kaderleden bezocht werden, werd echter snel duidelijk dat de actiebereidheid veel groter was dan verwacht. De strijdbaarheid was enorm: spreker na spreker kondigde een opkomst van duizenden aan uit hun bedrijven en sectoren.


Coolsingel

Op de dag zelf verzamelden Rotterdamse vakbondsleden zich op het Wilhelminaplein aan de linker Maasoever, vakbondsleden uit de omgeving van Rotterdam kwamen bijeen op het Noordereiland. Gelijktijdig liepen de twee demonstraties over de beide bruggen van Zuid naar Noord en kwamen samen op de Coolsingel, waar woedende brandweerlieden het stadhuis bestormden, ontruimden, blank zetten met rookbommen en fakkels en vuurwerk ontstoken.

De naar schatting 50.000 stakers die samenkwamen in Rotterdam lieten de rest van het land zien dat het mogelijk was om massale acties te combineren met radicale strijdvormen en zetten de toon voor 2 oktober: het was menens en alle hens aan dek.

De ontstane dynamiek leidde tot een ongekende opkomst op het Museumplein, maar ook tot paniek in de vakbondstop. Er klonk een steeds luidere roep om de acties uit te breiden en in te zetten op een algemene staking, om niet alleen de kabinetsplannen van tafel te vegen, maar daarmee ook het kabinet ten val te brengen. De drie linkse politieke partijen hadden in die dagen een absolute meerderheid in de peilingen, een links alternatief leek daarom haalbaar.

De Waal en de rest van het bondsbestuur deinsden terug voor hun eigen succes: ze hadden een monster van Frankenstein geschapen dat te sterk dreigde te worden om nog te beheersen. In plaats van een algemene staking werd een reeks estafettestakingen in afzonderlijke sectoren afgekondigd om de strijd te fragmenteren.

Een maand later sloot de vakbondstop een akkoord waarin de kern van de kabinetsplannen overeind bleef. De Federatieraad van de FNV was unaniem en de acties werden onmiddellijk afgeblazen. De media waren jubelend: de onrust was eindelijk voorbij en er kon weer als vanouds ‘zaken worden gedaan’.

Voldongen feit

Vakbondsleden werden geconfronteerd met een voldongen feit. In plaats van het woord aan de actievoerders te geven en de acties door te zetten totdat zij zich hadden uitgesproken, werd er een referendum uitgeschreven dat nog eens een maand in beslag nam. Op die manier werd het akkoord met de gebruikelijke inhoudelijke onjuistheden en positief stemadvies neergelegd bij de inactieve leden. Doordat de acties al weken stil lagen was er geen alternatief meer voor acceptatie van het Museumpleinakkoord. De uitkomst stond daarom bij voorbaat vast: meer dan 90 procent van de stemmers stemde in.

Ondanks het feit dat de strijdgolf van 2004 eindigde in een slap akkoord waar een belangrijke overwinning mogelijk was geweest, liet het actietraject de kracht zien van de Nederlandse arbeidersbeweging. Het leert ons dat het ook in het stille en ‘verantwoordelijke’ Nederland mogelijk is om massaal in actie te komen als de acties serieus worden opgezet.

De tweede les van 2004 is een klassieker. De polderaars werden gedwongen om acties te organiseren om hun onderhandelingspositie te behouden en te laten zien dat de vakbeweging nog altijd een bedreiging voor de politieke en economische macht kon zijn. Maar zodra ze hierin geslaagd waren moest de geest zo snel mogelijk terug in de fles.

Kaderleden die de strijd hadden aangevoerd, waren woedend en verbitterd, maar ook een illusie armer. Velen van hen trokken de terechte conclusie dat actievoerders zelf het beslissingsrecht moeten hebben over hun acties. In 2007, toen acties tegen de versoepeling van het ontslagrecht werden voorbereid, stelden Rotterdamse kaderleden vooraf de eis dat de acties pas zouden stoppen als zij daar in vergadering toe zouden besluiten.

Sinds 2004 is de vakbeweging hervormd. We hebben geen Federatieraad meer, maar een ledenparlement dat grotendeels democratisch gekozen is. In het vervolg zal dat ledenparlement het beslissingsrecht hebben over welke acties we voeren en wanneer we een resultaat voldoende vinden.

Maar om dat naar behoren te kunnen doen, moet het ledenparlement meer ruimte voor zichzelf bevechten. Keer op keer worden parlementsleden gedwongen om onder hoge tijdsdruk beslissingen te nemen, waardoor ruggespraak met de achterban onmogelijk is. Ook zien veel parlementsleden zichzelf nog vooral als soort raad van toezicht die het beleid van het hoofdbestuur moet goedkeuren, in plaats van een vertegenwoordiging van de actieve leden van de vakbeweging die eigen initiatieven kan nemen en het bondsbestuur kan dwingen om hun beleid uit te voeren.

In de toekomst is het daarom van belang om een strijdbare oppositie op te bouwen in het ledenparlement die initiatief kan nemen om de strijd tegen de bezuinigingen en de afbraak van werknemersrechten te gaan voeren. Ten tweede zal de achterban van de parlementsleden zich meer moeten organiseren en druk gaan uitoefenen op hun vertegenwoordigers, zodat hun belangen en niet de wensen van de bureaucratie maatgevend worden.

Op die manier is het mogelijk om de vakbeweging op termijn weer echt ‘van de leden’ te maken. Om dit te bereiken zullen kritische en strijdbare kaderleden binnen en buiten het ledenparlement de komende acties en bijeenkomsten moeten aangrijpen om netwerken en structuren op te bouwen. Die moeten het mogelijk maken om tot gezamenlijke initiatieven te komen en de kracht te ontwikkelen om die initiatieven van meerderheden te voorzien.