Maakt de menselijke aard socialisme onmogelijk?

"Socialisme? Leuk idee maar het zal niet werken. Je kunt de menselijke aard namelijk niet veranderen!" Dit is een opmerking die je vaak hoort als je het over socialisme hebt. Maar wat klopt er eigenlijk van?
3 december 2011

Het rechtse argument

“Socialisme? Leuk idee maar het zal niet werken. Je kunt de menselijke aard niet veranderen!” Dit is een opmerking die je vaak hoort als je het over socialisme hebt. Het is het eerste argument dat opkomt op je werk, op school, op de universiteit, in de kantine of in het café. Het is het argument dat door veel politici en intellectuelen gebruikt wordt om het socialisme belachelijk te maken. Het is ook een argument dat wordt geaccepteerd door mensen die echt een betere maatschappij willen maar niet kunnen geloven dat dat mogelijk is. Het wordt zelfs geaccepteerd door sommigen die zichzelf als socialist beschouwen, zoals veel aanhangers van de PvdA, GroenLinks en de SP. Het gevolg is dat ze het socialisme laten verwateren. Het enige dat er dan van het socialisme overblijft is: laten we het huidige systeem zo menselijk mogelijk maken in plaats van het omver te werpen.

Het argument van de menselijke aard is erg effectief voor hen die tegen het socialisme zijn. Het is kort en krachtig en wat hoef je verder nog uit te leggen? Het hangt prachtig samen met veel andere wijdverbreide ideeën die “het socialisme echt onmogelijk maken”, zoals “er zullen altijd mensen moeten zijn die aan de top staan”, “mensen zijn egoïstisch”, “sommige mensen zullen altijd meer willen hebben dan anderen”, “revoluties mislukken altijd en leiden tot onderdrukking”.

Het argument vindt zijn oorsprong in het oude christelijk idee dat we allemaal geboren zijn in zonde, overgeërfd van generatie op generatie, vanaf Adam en Eva in het paradijs. Het denkbeeld dat er iets grondig mis is met de menselijke aard, maakt het idee dat echte gelijkheid en samenwerking tussen mensen mogelijk is belachelijk. Het lijkt bovendien een eenvoudige verklaring te geven voor al het kwaad in de wereld. Voor bijvoorbeeld racisme en seksisme. Bepaalde politieke problemen zoals massale moordpartijen in voormalig Joegoslavië en in Centraal Afrika, maar ook de ondergang van de Russische revolutie in stalinistische dictatuur en de zogenaamde mislukking van het ‘socialisme’ in Oost Europa en China worden allemaal teruggevoerd op de menselijke aard.

Deze ideeën lijken aan te sluiten op ervaringen van praktisch iedereen. Want wie heeft niet meegemaakt dat mensen elkaar keihard beconcurreren voor promotie? Wie is nooit in de steek gelaten door een vriend of vriendin? Wie is niet gefrustreerd door de onverschilligheid en het egoïsme van mensen? Al deze ervaringen hebben eraan meegewerkt dat het argument van de menselijke aard niet meer dan ‘gezond verstand’ lijkt. Maar we zullen zien dat dingen totaal anders zijn dan ze op het eerste gezicht lijken.

De menselijke aard is veranderlijk

Waarom zeggen mensen dat de menselijke aard het socialisme altijd onmogelijk zal maken? Ze zeggen dit omdat er volgens hen in ons binnenste ‘iets zit’, een verzameling eigenschappen, gedragspatronen en houdingen die we allemaal hebben. Dit ‘binnenste’, onze aard zeg maar, zou het bereiken van een klassenloze maatschappij, gebaseerd op solidariteit, op gemeenschappelijk bezit en bestuur, onmogelijk maken.

Vaak hoor je in dit verband het argument dat mensen van zichzelf inhalig zijn en beter willen zijn dan anderen. Dus willen ze een groter gedeelte van de materiële goederen dan hun toekomt en anderen overheersen. Zeg maar dag met je handje tegen het socialisme is dus de boodschap.

Maar elk onderzoek naar hoe mensen zich gedragen, zelfs in onze huidige maatschappij laat zien dat dit niet waar is. Natuurlijk zijn er genoeg voorbeelden van inhaligheid en blinde ambitie – kijk naar ministers, parlementsleden en managers, die hun eigen lonen telkens verhogen, of naar het soort politici dat de presidentsverkiezingen wint in de Verenigde Staten. Maar daartegenover staan veel meer voorbeelden van zelfopoffering, moed en zorg voor anderen. Mensen wagen hun leven tijdens rampen om anderen te redden. Nelson Mandela zat 27 jaar gevangen voor het doel waarin hij toen geloofde; studenten en arbeiders weken niet op het Plein van de Hemelse Vrede in China in 1989 terwijl tanks op hun afkwamen. Indonesische studenten trotseerden in 1998 de politiemacht van dictator Soeharto. Er zijn ook alledaagse voorbeelden. Mensen die hun leven wijden aan het zorgen voor gehandicapte kinderen. Arbeiders die ervoor kiezen om slecht betaald werk te doen in de verpleging boven het verdienen van een hoger loon in een kantoor of fabriek. De vrijgevigheid van mensen voor goede doelen.

Wanneer het gaat om zaken als gezondheidszorg, daklozen, oudedagsvoorzieningen en armenzorg is de publieke opinie voornamelijk zorgzaam en edelmoedig. Keer op keer blijkt uit onderzoeken, zoals van het Sociaal Cultureel Planbureau, dat ook in deze tijd van calculerende burgers en mensen die alleen aan zichzelf denken, de meeste mensen vóór goedkope en goede gezondheidszorg, onderwijs en openbaar vervoer zijn.

Als regeringen weer eens op het punt staan een imperialistische aanval uit te voeren om ergens hun orde te herstellen, dan zijn ze genoodzaakt om de publieke opinie om te krijgen. Ze ‘verkopen’ dan hun moorddadige plannen door aannemelijk te maken dat het ze om een of ander nobel doel te doen is. De Britse regering rechtvaardigde haar deelname in de Eerste Wereldoorlog door te zeggen dat ze het arme kleine België beschermden. Op dezelfde manier werd het zielige Koeweit gebruikt als excuus om een oorlog om olie te voeren in de Golf. Het bombarderen van een farmaceutische fabriek, met als werkelijk doel om Soedan in het gareel te krijgen en de wereld de macht van de VS te tonen, werd aan het publiek verkocht als een preventieve aanval op “een fabriek waar chemische wapens worden gefabriceerd”.

Deze voorbeelden zijn niet bedoeld om te bewijzen dat mensen van nature geen egoïsten zijn. Maar ze laten wel zien dat het belachelijk is om te zeggen dat mensen van zichzelf hebzuchtig zijn. Daarbij moeten we vooral bedenken dat dit de manier is waarop mensen zich gedragen in een kapitalistische maatschappij die continu hebzucht, en een algemene houding van eten-of-gegeten-worden stimuleert.

In plaats van aangeboren goed of slecht, is een mens afwisselend hebzuchtig en vrijgevig, laf en moedig, opdringerig en terughoudend. Er zijn mensen die alles opofferen voor hun familie maar geen vinger zullen uitsteken voor hun buren. Anderen zullen vrijgevig geld geven aan liefdadigheidsinstellingen maar beknibbelen op hun eigen kinderen. Sommige mensen zullen in staat zijn grenzeloos veel sympathie op te brengen voor dieren maar kunnen maar heel weinig om mensen geven, terwijl anderen precies het tegenovergestelde zijn. Het hangt allemaal af van de omstandigheden. Het hangt ervan af of mensen zich kwetsbaar en bedreigd voelen of sterk en zelfverzekerd. Hoe ze reageren op bepaalde situaties hangt af van de houdingen die zich hebben gevormd tijdens hun opvoeding en leven. Kortom, mensen veranderen wanneer de omstandigheden waarin ze leven en hun ervaringen veranderen. Als dit waar is voor individuen, dan laat de geschiedenis zien dat dit nog sterker geldt voor maatschappijen en sociale klassen. Neem bijvoorbeeld het voorbeeld van de Russische Revolutie, waarvan de uitkomst gebruikt wordt om aan te tonen dat de menselijke aard onveranderlijk is. In feite toont het juist het tegenovergestelde aan.

Eeuwen lang werden de Russen onderdrukt onder de heerschappij van de Tsaren. Het was het land van de grootste onwetendheid en bijgeloof, van de meest achterlijke houding tegenover vrouwen en het meest verbeten antisemitisme. Voor de oppervlakkige toeschouwer leek het alsof er iets diep in de aard van de Russen zat dat hen daartoe aanzette in tegenstelling tot bijvoorbeeld de ’tolerante’ Nederlanders.

Maar in 1905, en in 1917, kwamen diezelfde Russen in opstand tegen de Tsaar. Ze staakten, demonstreerden, vochten tegen leger en politie – met als resultaat de grootste revolutie in de geschiedenis van de wereld.

Deze revolutie probeerde de hele wereld op zijn kop te zetten: arbeiders namen de fabrieken over, de revolutionaire regering gaf het land aan de boeren en trok Rusland terug uit de imperialistische wereldoorlog. De revolutie gaf de nationale minderheden zelfbeschikkingsrecht. Er kwam volledige wettelijke gelijkheid van man en vrouw. Een jood, Leon Trotski, werd voorzitter van de leidende arbeidersraad en later werd hij de leider van het revolutionaire leger. Het leek opeens alsof in de ‘van nature’ gehoorzame en vertrapte Russen een nieuwe natuur, een wild revolutionair vuur brandde, opnieuw geheel in tegenstelling tot de ‘gematigde’ Nederlanders.

Maar in de jaren twintig en dertig zette de stalinistische bureaucratie de Russische Revolutie overboord. Dat stalinisme verpletterde de arbeiders en boeren en alles wat ze door de revolutie gewonnen hadden. Daarbij veroordeelde de bureaucratie miljoenen tot de hongerdood en nog eens miljoenen tot de dood in de Siberische werkkampen. Nu zag de kenner van de Russische aard dit alles als de bevestiging van het eeuwige Russische verlangen naar onderdrukking.

In werkelijkheid veranderde de ‘aard’ van de Russen, dat wil zeggen hun gemeenschappelijke houding, psychologie, en gedrag op een diepgaande manier onder verschillende materiële omstandigheden. Die aard verschilde ook nog eens tussen de verschillende sociale klassen.

De lange heerschappij van de tsaren met zijn psychologie van onderdanigheid was gebaseerd op de extreme achterlijkheid van de Russische economie. De val van de tsaar en de opgang van het revolutionaire enthousiasme hadden hun wortels in de manier waarop het kapitalisme zich ontwikkelde in Rusland. Daardoor werd een zwakke kapitalistenklasse geconfronteerd met een krachtige arbeidersklasse die in staat was de boeren achter zich te krijgen. De ineenstorting van de revolutie door het stalinisme en de schijnbare terugkeer van apathie en volgzaamheid was het gevolg van de isolatie van de revolutie. Dit kwam door het mislukken van de uitbreiding van de revolutie en het feit dat de arbeidersklasse praktisch vernietigd was tijdens de verschrikkelijke burgeroorlog van 1918-1921. Het zijn veranderingen in omstandigheden die leiden tot een verandering van ‘aard’.

Wat blijkt uit de close-up van deze twintig jaar geschiedenis van de Russische revolutie, wordt nog duidelijker getoond door de geschiedenis in zijn geheel. Gedragspatronen waarvan wordt aangenomen dat ze natuurlijk en van alle tijden zijn in de ene maatschappij, worden als volkomen onnatuurlijk verworpen door andere maatschappijen, in andere tijden. Voor veel Europeanen in de achttiende eeuw leek het tot slavernij brengen van mensen met een zwarte huidskleur een volmaakt natuurlijke gewoonte. Er werd van beweerd dat het voortkwam uit een ‘aangeboren’ ondergeschiktheid van zwarten.

Tegen het midden van de negentiende eeuw echter werd slavernij door steeds meer Europeanen gezien als een inbreuk op de menselijke aard. In de Verenigde Staten leefden deze twee ideeën over de aard en rechten van zwarten tegelijkertijd, de een voornamelijk in het noorden en de ander in het zuiden.

Voor de Indianen van Amerika was privé-eigendom van land ‘onnatuurlijk’. Voor de achttiende-eeuwse grondbezitter was dit eigendom het meest fundamentele recht van de mens. Voor de Oude Grieken was homoseksualiteit de hoogste vorm van liefde. Voor Victoriaanse Engelsen was het de laagste. Voor traditionele Hindoes is uithuwelijken de norm geweest sinds eeuwen. Voor de meeste mensen in het Westen geldt dat ze het ‘onnatuurlijk’ vinden. Verander dus de sociale omstandigheden en je verandert de ‘menselijke aard’. Deze voorbeelden kun je met nog vele anderen uitbreiden. Ze getuigen allemaal van de enorme veranderlijkheid van menselijke houdingen, waarden, zedenwetten en gedragingen. Ze demonstreren de enorme rol van de cultuur in het vormen van menselijk gedrag. Zulk gedrag wordt meer sociaal aangeleerd dan genetisch geërfd. Maar het laat ook zien dat de cultuur zich ontwikkelt naarmate de materiële omstandigheden veranderen.

Wat is de menselijke aard?

Mensen veranderen als de situatie verandert. Maar betekent dit dat er helemaal niet zoiets is als een menselijke aard? Socialisten zijn soms in de verleiding gekomen om dit te beweren als een gemakkelijke manier om het rechtse argument te weerleggen. Maar het ontkennen van het bestaan van een menselijke aard levert ernstige problemen op.

In de eerste plaats kan het leiden tot een visie waarin mensen volledig te manipuleren zijn. Als dit klopt dan zou een totalitair regime dat de media en de opvoeding van kinderen controleert, de mensen volledig kunnen hersenspoelen en elke mogelijkheid van opstand onmogelijk maken. Maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze visie niet klopt. Zelfs in Hitlers Duitsland of in Stalins Rusland, de twee ergste totalitaire regimes ooit, waren de dictators niet in staat om alle tegenstand of alle zelfstandige gedachten te onderdrukken. Tot in de concentratiekampen vochten de mensen terug.

De macht van de staat om te hersenspoelen is altijd beperkt. Zelfs totalitaire staten zijn beperkt in hun macht omdat de onderdrukking van een volk uiteindelijk botst met de meest fundamentele behoeften van de bevolking. In de tweede plaats zegt iemand die ontkent dat er een menselijke aard is, eigenlijk dat er geen gemeenschappelijke eigenschappen zijn die mensen met elkaar delen en waarmee ze zich onderscheiden van andere levende wezens. Dit is duidelijk niet het geval. Als dat zo was, dan zou het niet mogelijk zijn om van de menselijke soort, laat staan van menselijke geschiedenis, te spreken. Wat kunnen we dan wel zeggen over de menselijke aard? We moeten allereerst beginnen met biologie. Het is duidelijk dat mensen een aparte biologische soort vormen, ze hebben een specifieke menselijke genetische code. Deze code bepaalt de lichaamsbouw van mensen in grote lijnen. Die biologische natuur is uiteindelijk niet vaststaand of eeuwig. Maar het tempo van de evolutie is extreem traag en van een compleet andere orde dan de snelheid van historische ontwikkeling. Mensen zijn vandaag de dag biologisch gezien nauwelijks verschillend van mensen die 10.000 of zelfs 20.000 jaar geleden leefden. Voor het probleem waar we ons mee bezig houden, de uitvoerbaarheid van het socialisme, kan de lichaamsbouw van mensen als onveranderlijk beschouwd worden.

De lichaamsbouw zorgt er voor dat mensen bepaalde gelijke behoeften en mogelijkheden hebben die het fundament van de menselijke aard vormen. De meest fundamentele en onbetwistbare van deze behoeften zijn de behoefte aan zuurstof, voedsel en water. Gevolgd door kleding, onderdak, rust en warmte. Er is een behoefte aan een bepaalde vorm van duurzame, ouderlijke zorg. Menselijke wezens hebben in tegenstelling tot andere diersoorten, meerdere jaren nodig om een minimale zelfstandigheid te bereiken om te overleven. Verder is er behoefte aan gezelschap en sex, onder andere om de soort in stand te houden.

De menselijke vermogens omvatten de vijf zintuigen, grote hersenen, het vermogen om rechtop te lopen, handen waarmee het mogelijk is om precieze handelingen uit te voeren, stembanden die spraak mogelijk maken enzovoort. Natuurlijk zijn er mensen die niet al deze capaciteiten delen. Sommigen worden blind, doof of op een andere manier gehandicapt geboren, of worden dit op latere leeftijd, maar zij vormen uitzonderingen.

De behoeften en mogelijkheden die gedeeld worden door alle mensen in alle maatschappijen en alle tijden gedurende de laatste 10.000 tot 30.000 jaar, vormen de eerste bouwstenen van de menselijke aard. Het is echter de bijzondere manier waarop deze capaciteiten gebruikt worden om de behoeften te bevredigen die mensen doet verschillen van alle andere soorten. Mensen bevredigen hun behoeften door samen te werken om systematisch middelen van bestaan te produceren.

Natuurlijk, ook dieren werken, in zekere zin: eekhoorns leggen voorraden aan, leeuwen jagen, bevers bouwen dammen, vogels maken nesten, termieten bouwen woningen, van sommige apen is zelfs bekend dat ze stokken gebruiken als gereedschap. De menselijke arbeid heeft zich echter tot iets ontwikkeld dat wezenlijk verder gevorderd is dan dit. De systematische en bewuste productie van gereedschappen, productiemiddelen, vergrootte de productieve kracht van menselijke arbeid enorm.

Terwijl de arbeid van dieren voornamelijk instinctief blijft en zich dus herhaalt in iedere generatie, wordt menselijke arbeid geleerd en ontwikkelt die zich. In het begin van de menselijke ontwikkeling langzaam, maar vervolgens steeds sneller. Dierlijke arbeid laat de omgeving praktisch onaangetast, of verandert die slechts minimaal. Menselijke arbeid verandert daarentegen in toenemende mate de omgeving.

Het sociale karakter van arbeid is ook van fundamenteel belang. Het was de Griekse filosoof Aristoteles die de mens karakteriseerde als een ‘sociaal dier’ en inderdaad hebben mensen altijd in groepen geleefd, nooit als geïsoleerde individuen. Daarom is ook arbeid sinds de vroegste tijden altijd sociaal van aard en op samenwerking gebaseerd geweest. Toen bijvoorbeeld de mensen in het Stenen Tijdperk op wild jaagden, deden ze dat samen als een rondtrekkende groep. Naar alle waarschijnlijkheid was het deze samenwerking die leidde tot een ander wezenlijk kenmerk van mensen, de ontwikkeling van taal. Elke bekende menselijke maatschappij heeft zich ontwikkeld tot het stadium waarin het een taal had van enige complexiteit. Op zijn beurt is taal van groot belang in de ontwikkeling van sociaal bewustzijn. Door middel van taal kunnen normen en waarden, oftewel cultuur geleerd worden en overgedragen worden van de ene op de andere generatie. We kunnen nu de belangrijkste kenmerken van ‘de menselijke aard’ samenvatten. Mensen zijn een aparte biologische soort met dezelfde basisbehoeften die worden bevredigd door samenwerking in arbeid. Dit leidde tot de ontwikkeling van taal, sociaal bewustzijn en cultuur. Het meest belangrijke punt van deze definitie van de menselijke aard is dat het niet alleen bepaalde verbanden in de menselijke ontwikkeling aangeeft, maar ook een dynamisch element in de vorm van sociale arbeid bevat. Terwijl mensen hun omgeving veranderen, veranderen ze ook zichzelf en hun sociale relaties. Terwijl ze hun vermogen gebruiken om hun behoeften te bevredigen nemen hun vermogens toe en ontwikkelen ze zich. “Al etend komt de eetlust” zoals Marx zei. Als zekere basisbehoeften bevredigd zijn nemen ook deze behoeften toe en ontwikkelen zich nieuwe behoeften. De behoefte aan eten als zodanig ontwikkelt zich tot een behoefte aan eten van een bepaalde kwaliteit. De noodzaak om zich te kleden ontwikkelt zich van een behoefte aan huiden en vachten tot een behoefte aan geld om kant en klare modieuze kleding te kunnen kopen in winkels. Als de vorm van de productie verandert, verandert ook de organisatie van de maatschappij. Als we van jagen-verzamelen naar landbouw gaan en van landbouw naar ambachtswerk en industrie, dan gaan we ook van de kleine nomadische stam naar het dorp, de stad en de moderne staat. Hiermee veranderen menselijke gedragingen en houdingen radicaal. Of, zoals Marx het in Het Communistisch Manifest zei: “Met de materiële verhoudingen, met de sociale verhoudingen en het maatschappelijk leven van mensen, veranderen ook hun ideeën, zienswijzen en begrippen, in één woord ook hun bewustzijn.”

In tegenstelling tot de bewering dat je de menselijke aard niet kunt veranderen, is het juist zo dat het vermogen tot veranderen en ontwikkelen een niet weg te denken onderdeel vormt van de menselijke aard. Het is één van de belangrijkste verschillen tussen de mens en andere dieren. Tot slot: als de menselijke aard zo is als we hem beschreven hebben, is deze aard dan in de grond ‘slecht’ of ‘goed’? Het antwoord daarop is: geen van beide. ‘Goed’ betekent datgene wat de menselijke aard van nut is, door haar behoeften te bevredigen en het te bevorderen in haar ontwikkeling. Slecht is dat wat tegen de menselijke aard ingaat doordat het niet aan haar behoeften beantwoordt en haar ontwikkeling belemmert.

Daarom verschilt wat mensen goed of slecht vinden in verschillende perioden in de geschiedenis. Als de omstandigheden veranderen dan veranderen de menselijke behoeften, en verandert ook hun oordeel over wat goed of slecht is. Hetzelfde geldt voor verschillende sociale klassen in dezelfde tijd: hun levensomstandigheden verschillen, hun belangen zijn tegenovergesteld en daarom ontwikkelen ze ook verschillende ideeën over wat goed of slecht is.

Kapitalisme en de menselijke aard

Net als alle andere dingen verandert het economische systeem van het kapitalisme voortdurend. Het kapitalisme vandaag de dag ziet er heel anders uit dan het kapitalisme in de tijd van Marx en Koningin Emma.

Toen Marx in 1848 Het Communistisch Manifest schreef was het kapitalisme alleen gevestigd in delen van West Europa en Noord Amerika. Vandaag de dag beheerst het de hele wereld. In 1848 waren de belangrijkste productie-eenheden van het kapitalisme de kleine fabrieken, in het bezit van individuen of families. Vandaag wordt het kapitalisme beheerst door gigantische multinationals als Shell, Ford en Unilever.

Toen Friedrich Engels in 1844 ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’ schreef, werkten arbeiders in Manchester, inclusief de kinderen, 12 tot 14 uur per dag voor een paar stuivers. Ze leefden in hutten die weinig meer waren dan gaten in de grond. Vandaag de dag hebben de arbeiders van Manchester hun omstandigheden enorm verbeterd. Maar zulke slechte (of slechtere) omstandigheden kun je nog steeds vinden in Calcutta, Cairo en Rio de Janeiro. Ondanks deze en vele andere veranderingen, zijn er fundamentele eigenschappen die het economisch systeem van nu, kapitalistisch maken. De belangrijkste hiervan zijn de volgende:

  1. De belangrijkste productiemiddelen (zoals fabrieken, land, machines en transportmiddelen) zijn eigendom of staan onder het beheer van een kleine minderheid van de bevolking – de kapitalisten.
  2. De overgrote meerderheid van de bevolking wordt het eigendom of zeggenschap over de productiemiddelen ontzegd. Op die manier wordt die meerderheid gedwongen in haar levensonderhoud te voorzien door hun mogelijkheid tot werken, arbeidskracht genoemd, aan de kapitalisten te verkopen. Verder zijn ze verplicht hun arbeidskracht te verkopen onder voorwaarden die de kapitalisten toestaan een meerwaarde, of winst, uit die arbeidskracht te halen.
  3. De productiemiddelen zijn verdeeld over verschillende kapitalisten (individuen, groepen of kapitalistische staten) die met elkaar concurreren. De hoeveelheid winst die gemaakt wordt bepaald het succes in de economische concurrentiestrijd. De voortdurende jacht naar winst dwingt degenen die de kapitalistische productie-eenheden beheersen om hun arbeiders uit te buiten zo hard ze maar kunnen.

De mensen die het kapitalisme steunen hebben altijd gezegd dat dit op de een of andere manier overeenkomt met de ‘menselijke aard’. Het kapitalisme zou namelijk het enige systeem zijn dat in staat is om de bevolking in welvaart te laten leven.

Dit was ooit een argument met een kern van waarheid. Toen het kapitalisme voor het eerst als economisch systeem opkwam (ongeveer tussen de 500 en 200 jaar geleden), bood het namelijk een grotere mogelijkheid om te voorzien in menselijke basisbehoeften als voedsel, kleding en onderdak dan het feodalisme, het voorgaande systeem. De rest van het verhaal is onzin. Ten eerste is het absurd om te zeggen dat het ‘natuurlijk’ is voor mensen om zich op een kapitalistische manier te gedragen, als het twee miljoen jaar van menselijke ontwikkeling gekost heeft om het kapitalisme te bereiken. Het verhandelen van goederen in het algemeen, en het kopen en verkopen van arbeidskracht (de centrale eigenschap van het kapitalisme) komen nergens in de vrije natuur voor, net zo min als in de vroege jaren van de menselijke geschiedenis.

Integendeel, de geschiedenis laat zien dat mensen pas hun arbeidskracht verkochten en voor een baas gingen werken als ze met geweld van elke mogelijkheid werden beroofd om een eigen bestaan op te bouwen. Dit gebeurde bijvoorbeeld door grootgrondbezitters die arme boeren van het land joegen zodat ze in de stad moesten gaan werken.

De opkomst van de klasse van kapitalisten, ging gepaard met een wreed proces dat Marx ‘primitieve accumulatie’ noemde. Het doel van dit proces was het bijeenschrapen van genoeg middelen voor het betalen van arbeidskosten en investeringen in een groeiende industrie.

Dit betekende voor miljoenen Afrikanen slavernij, hun transport naar Amerika, de volkerenmoord op een groot deel van de inheemse bevolking van Centraal- en Zuid-Amerika, de plundering en verarming van India, Indonesië en het Verre Oosten en vele andere landen.

Bovendien, om de heerschappij van het kapitalisme en de kapitalistische klasse te vestigen was het nodig een serie gewelddadige revolutionaire opstanden en burgeroorlogen te voeren tegen de oude feodale aristocratie. Dit ging niet zonder het afhakken van de koninklijke hoofden in Engeland en Frankrijk. De ontwikkeling van het kapitalisme heeft dan ook niets ‘natuurlijks’. Het is bovendien niet waar dat het kapitalisme het individuele eigenbelang verandert in de drijvende kracht van de productie. De drijvende kracht van het kapitalisme is winst, maar winst kan alleen gemaakt worden door de kleine minderheid van de maatschappij die kapitaal bezit. Voor de overgrote meerderheid van de individuen is het kapitalisme juist gebaseerd op het ontkennen van het eigenbelang. Daarom roepen kapitalisten de arbeiders altijd toe niet te veel loon te eisen, niet te veel sociale voorzieningen voor lief te nemen, enz. Daarom proberen bazen altijd om de regering wetten te laten maken die het arbeiders moeilijk maken hun eigen belang na te streven door middel van vakbonden. Het kapitalisme is geen uitdrukking van de menselijke aard. Integendeel, het steelt de belangrijkste eigenschap van de menselijke aard – de mogelijkheid tot menselijke arbeid – en vervormt deze.

Door arbeid te behandelen als iets dat gekocht en uitgebuit kan worden, maakt het kapitalisme arbeid tot iets vreemds voor de arbeider. In plaats van de manier te zijn waarop mensen bewust de natuur veranderen om individuele en gezamenlijke behoeften te bevredigen, wordt arbeid niets anders dan een manier om het geld te verdienen dat nodig is om in deze maatschappij te overleven.

Arbeiders verliezen alle controle over hun eigen werk. Werk wordt gereduceerd tot betekenisloos, geestdodend lopende bandwerk, lichamelijk en geestelijk vernietigend voor de arbeiders. Het resultaat is dat veel mensen 40 tot 50 jaar moeten steken in een baan die ze haten of voor lief nemen. Een baan die hen uitput en kapot maakt.

Het kapitalisme ‘verbiedt’ zelfs grote aantallen mensen te werken. Het gooit mensen op straat op het moment dat er niet voldoende winst meer gemaakt kan worden met hun arbeid. Wat de essentie van de mens raakt, wat iedere primitieve jager-verzamelaar had – de mogelijkheid om nuttige arbeid te verrichten – wordt vandaag de dag miljoenen mensen daarmee ontzegd. De vervreemding van arbeid raakt niet alleen de werkplaats, het beïnvloedt ook de sociale relaties. Relaties tussen arbeiders onderling, ouders en kinderen, mannen en vrouwen, relaties van sex en liefde worden allemaal vervormd. Mensen behandelen elkaar als dingen en goederen die je kunt gebruiken en manipuleren. Sex wordt zelf een product en wordt gebruikt in de verkoop van andere goederen. Vaak proberen de meest vervreemde, meest vertrapte mensen hun machteloosheid en onderdrukking op het werk of in de maatschappij te compenseren door mensen die nog kwetsbaarder zijn te vernederen, te mishandelen of te misbruiken. Niets van dit alles is natuurlijk of het product van de menselijke aard. Het is een product van een systeem dat de menselijke aard geweld aandoet. Tenslotte faalt het kapitalisme in de voorziening in zelfs maar de meest noodzakelijke behoeften van de mens – de behoefte aan water, voedsel, kleding en onderdak. Voedselproductie is elk jaar groter dan de bevolkingsgroei en grote wijnmeren en boterbergen stapelen zich op. Toch zijn honderden miljoenen hongerig, en verhongeren tientallen miljoenen mensen. Talloze miljoenen mensen lijden en sterven aan ziekten die gemakkelijk te voorkomen zijn. In rijke landen als de Verenigde Staten of Groot Brittannië zijn de middelen aanwezig om luxe hotels en kantoren te bouwen. Toch schuilen er mensen in portieken omdat ze geen onderdak hebben voor de nacht.

Dit is net zo min natuurlijk, als het ons door de natuur is opgedrongen. De zogenaamd ‘primitieve’ bewoners van de Kalahari woestijn kunnen door jagen en verzamelen een betere maaltijd uit hun omgeving halen dan miljoenen die sterven aan door mensen veroorzaakte hongersnoden of proberen te overleven aan de rand van de grote wereldsteden. De Inuït in het hoge noorden kunnen een warmer onderdak bouwen van ijsblokken dan de mensen die zich m Utrecht en Amsterdam in kartonnen dozen wikkelen.

Deze verschrikkingen gebeuren juist omdat kapitalisme de toegang tot de basisbehoeften afhankelijk maakt van koopkracht, terwijl ze er tegelijkertijd voor zorgt dat de grote massa van de mensheid die koopkracht niet heeft In de niet aflatende zucht naar winst vervuilt het kapitalisme zelfs de lucht en het water en dreigt zo zelfs de natuurlijke omgeving te vernietigen die in de eerste plaats de mens deed ontstaan en in leven hield.

Socialisme en de menselijke aard

Als vanuit het gezichtspunt van de menselijke aard het kapitalisme duidelijk veroordeeld wordt, hoe zit het dan met het socialisme?

Als we het bestaan aanvaarden van tenminste een soort van menselijke aard, is het dan niet mogelijk dat diep in die aard een bepaalde eigenschap verborgen zit, die het bereiken van een klassenloze, zelfbesturende maatschappij waar iedereen gelijk en vrij is, in de weg staat? Is er misschien een fundamentele hang naar macht of noodzaak om te heersen die er voor zorgt dat de maatschappij altijd verdeeld zal zijn in heersers en overheersten? Zou het niet zo kunnen zijn dat het bestaan van natuurlijke lichamelijke verschillen tussen mensen een onoverkomelijke hindernis vormt voor het bereiken van maatschappelijke gelijkheid?

Op deze en soortgelijke vragen kunnen we een simpel feitelijk antwoord geven. Dat is dat tienduizenden, misschien wel honderdduizenden jaren lang, menselijke wezens in maatschappijen zonder privébezit, klassenverschillen, heersers of een staat leefden. Archeologisch onderzoek laat zien dat de eerste handgemaakte gereedschappen – vuurstenen – ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden zijn gemaakt. Van die tijd tot de ontwikkeling van de landbouw, zo’n 10.000 jaar terug, leefden mensen eerst van wat ze vonden, later als georganiseerde jagers en verzamelaars, voor het grootste deel in kleine rondtrekkende groepen.

In deze tijd was er geen landbouw, werden geen potten gebakken en waren er geen transportmogelijkheden. De gemeenschap was niet in staat om meer goederen te verzamelen dan nodig was voor het dagelijkse overleven. Zonder zo’n overschot kon er geen verdeling van de maatschappij in klassen ontstaan, geen laag van mensen aan de top die leven van het werk van de mensen aan de onderkant. Evenmin kon er een staat ontstaan van heersers met gewapende bendes tot hun beschikking om hun macht te handhaven. Iedereen was bezig met het produceren van de eerste levensbehoeften. En zo kwam het dat voor 99 procent van de tijd dat mensen op deze planeet rondliepen, ze dat in klassenloze maatschappijen deden.

Het bestaan van klassenloze maatschappijen is niet alleen een kwestie van het bestuderen van archeologische aanwijzingen of logisch redeneren. Tot de dag van vandaag hebben genoeg jager-verzamelaarvolken overleefd met een soortgelijke manier van leven, om bestudering door moderne antropologen mogelijk te maken. Een goed voorbeeld zijn de Khoi San van de Kalahari woestijn in zuidelijk Afrika, die van dichtbij zijn bestudeerd door een aantal antropologen, in het bijzonder dé Amerikaan Richard Lee.

De Khoi hebben minstens 10.000 jaar in de Kalahari geleefd. Ze leven in kleine groepen van ongeveer 30 mensen, die elke paar weken hun kamp verplaatsen. Ze verzamelen weinig goederen, niet meer dan ze met zich mee kunnen dragen als ze hun kamp verplaatsen, maar ze hebben een rijke, mondelinge traditie. Gedetailleerde kennis van hun omgeving zorgt ervoor dat ze een redelijke levensstandaard bezitten. Voedsel dat is gejaagd of verzameld wordt door de hele gemeenschap gedeeld. Lee schrijft:

“Het gedrag en de waarden van de Khoi zijn diep doordrongen van delen, in de familie en tussen families, en net zo als het principe van winst en efficiëntie centraal staat in de kapitalistische ethiek, zo staat delen centraal in het sociale leven van voedselverzamelende maatschappijen”. De Khoi zijn sterk egalitair. Niet alleen hebben ze geen verdeling tussen rijk en arm, ze kennen ook geen opperhoofden of leiders. Richard Lee vroeg eens of de Khoi ook hoofdmannen kenden. “Natuurlijk hebben we hoofdmannen,” kwam het antwoord. “In feite zijn we allemaal hoofdmannen; ieder van ons is hoofdman over zichzelf.”

Als opsomming van de lessen van zijn werk met de Khoi en zijn kennis van andere jager-verzamelaarmaatschappijen, schrijft Richard Lee: “Hef feit dat het gemeenschappelijk delen van voedsel direct is geobserveerd in de laatste jaren onder de Khoi en vele andere voedselverzamelende groepen is een onderzoeksresultaat waar niet makkelijk overheen zou mogen worden gestapt. Het algemeen voorkomen van dit kenmerk onder verzamelaarvolken ondersteunt de theorie van Marx en Engels dat een stadium van primitief communisme bestond voor het ontstaan van de staat en het opbreken van de maatschappij in klassen… Een werkelijk gemeenschappelijk leven is vaak afgedaan als een utopisch ideaal, leuk in theorie maar onhaalbaar in de praktijk. Maar het bewijs van de verzamelende mensen vertelt ons iets anders. Een manier van leven waarin delen centraal staat, is niet alleen mogelijk maar heeft ook echt bestaan in grote delen van de wereld en gedurende lange tijd.” Dit bewijs is niet bedoeld om te suggereren dat we onder jager-verzamelaars socialistische mensen in ‘hun natuurvorm’ vinden of dat de menselijke aard ‘in principe’ socialistisch is. Dit zou simpelweg betekenen dat we het rechtse argument omdraaien terwijl we dezelfde fundamentele fout herhalen. In feite was de manier van leven van jagers-verzamelaars zelf het resultaat van een lange culturele ontwikkeling en veel van haar belangrijkste eigenschappen, inclusief delen, moeten sociaal geleerd en cultureel worden versterkt. Zoals Richard Lee toepasselijk schrijft, “Iedere menselijke baby wordt geboren met zowel de mogelijkheid om te delen als de mogelijkheid om egoïstisch te zijn.” Maar dit antropologische bewijs laat in ieder geval zien dat de menselijke aard en socialisme in ieder geval niet strijdig met elkaar zijn. Modern socialisme belooft veel meer dan slechts overeenstemming met de menselijke aard. Socialisme vandaag de dag betekent niet een terugkeer naar de omstandigheden van het oercommunisme, maar een enorme vooruitgang gebaseerd op de technologische ontwikkeling van duizenden jaren van klassenmaatschappijen. Het oercommunisme was gebaseerd op de verdeling van soms moeizaam bij elkaar verzameld overschot; het socialisme vandaag de dag is gebaseerd op het feit dat de productiemiddelen nu zover zijn ontwikkeld dat we het punt hebben bereikt waarop er genoeg overschotten zijn om iedereen een normaal bestaan te verzekeren, zonder dat mensen zich daarvoor hun hele leven in het zweet moeten werken.

Socialisme vandaag de dag betekent dat we de enorme rijkdom, productiecapaciteit, wetenschap en technologie nemen die op dit moment beheerst wordt door de multinationals, de superrijke kapitalisten en hun staten, en die onderwerpen aan collectieve democratische controle op een internationale schaal. Dit zou er voor zorgen dat er voldoende voedsel, kleding en onderdak is voor iedereen op deze planeet, en honger en armoede worden uitgebannen. Het tot stand brengen van deze maatschappij maakt een vereniging van de mensheid noodzakelijk. Door het afschaffen van het kapitalistische systeem, maakt de mensheid een einde aan de noodzaak van uitbuiting, nationale tegenstellingen, oorlog, racisme en seksuele onderdrukking. Een socialistische revolutie zou mensen samen de macht geven over hun eigen arbeid en de producten van hun arbeid. Het zou daarmee de fundamentele vervreemding en vervorming van de menselijke aard overwinnen, die gedurende duizenden jaren, van slavernij en lijfeigenschap, een vervreemding die tot een hoogtepunt komt onder het kapitalisme, heeft bestaan. Al deze veranderingen zouden de persoonlijke en maatschappelijke relaties veranderen en vrij maken; ze zouden een omgeving maken die ontworpen is om menselijke behoeften te bevredigen en menselijke ontwikkeling gemakkelijker te maken; ze zouden het mogelijk maken om de effecten van menselijke arbeid op de natuur te plannen en zo de willekeurige vernietiging van de natuur te stoppen. Eén fundamentele eigenschap van de menselijke soort is artistieke creativiteit. Het oudste gegraveerde object is 300.000 jaar oud. Iedere menselijke maatschappij heeft haar eigen dans en muziek. In het kapitalisme, zoals in alle klassenmaatschappijen, is artistieke activiteit grotendeels weggelegd voor een paar bevoorrechte mensen, de creativiteit van de meerderheid wordt verdrukt en verpletterd. Het socialisme zal deze creativiteit vrijmaken door de vrije tijd en opleiding voor iedereen uit te breiden, en het artistieke element in de productie terug te brengen. Het zal een grote culturele bloei voortbrengen.

En zo zal het socialisme niet alleen de materiële basisbehoeften van ieder mens bevredigen, maar ook een algemene ontwikkeling, verrijking en groei van de menselijke aard teweegbrengen. Het is niet slechts mogelijk; het is nodig en het is het waard om voor te vechten.

(Deze brochure is voor het eerst uitgegeven in 1993 onder de titel Is Human Nature A Barrier To Socialism?. De Nederlandse uitgave verscheen in 1998. Vertaling door Jan-Bart Laan. Bewerking door Peter Storm en Ronald Kunenborg.)