Lenins politieke economie
De economische crisis en de opkomst van grote protestbewegingen heeft systeemkritiek teruggebracht op de politieke agenda. Wie vandaag een boekwinkel binnenloopt, vindt daar vrijwel zeker een groot aantal publicaties dat gericht is tegen de macht van multinationals, internationale financiële instellingen en het kapitalisme in het algemeen.
Onvermijdelijk is daarmee ook de naam van de meest veelzijdige antikapitalistische theoreticus terug in de belangstelling. Er zijn weinig historische figuren zo vaak dood verklaard als Karl Marx. In 1989 was Francis Fukuyama er zelfs van overtuigd dat de nieuwste dood van Marx het einde van de geschiedenis had ingeluid. Maar wie in het licht van de huidige discussies de passages in het Communistisch Manifest over het ontstaan van de wereldmarkt leest, of No Logo legt naast de (inhoudelijk veel rijkere) passages over vervreemding in de Economisch-Filosofische Manuscripten van 1844 en het bekende hoofdstuk in deel I van Het Kapitaal over het fetisjkarakter van waren, kan niet om de actualiteit van Marx heen.
Binnen de politieke economie is er altijd wel een plaatsje warm gehouden voor Marx als klassieke econoom (een titel die hij zelf zou hebben afgewezen). Binnen de Internationale Politieke Economie is daar recenter Antonio Gramsci bij gekomen, de held van het ‘Westerse Marxisme.’2 Gramsci gaf er vooral in zijn gevangenisgeschriften blijk van een meester te zijn in de dialectiek, die in staat was ingewikkelde processen zowel in hun totaliteit als in hun complexiteit en veelzijdigheid te zien. De nadruk die hij daarbij legde op wat in jargon de ‘bovenbouw’ heet − ideologische, politieke en culturele factoren − maken hem zeker tot een belangrijk tegenwicht tegen het economisch determinisme dat decennialang vanuit Moskou werd gepreekt. De ironie wil dat Gramsci van alle belangrijke marxistische theoretici misschien wel het minst heeft geschreven over zowel politieke economie als internationale betrekkingen. Het deel van zijn gevangenisgeschriften dat expliciet gaat over een economisch probleem, ‘Amerikanisme en fordisme’, beslaat in de gangbare Engelse editie slechts 44 pagina’s, grofweg een tiende van het geheel.3 De belangrijkste passages voor de ‘neo-Gramscianen’, die over hegemonie, komen terug in een deel van het boek dat formeel handelt over ‘de staat en civil society‘. Natuurlijk waren voor Gramsci deze categorieën niet gescheiden van economische verhoudingen. Toch lijkt het een omweg om juist Gramsci aan te halen als grondlegger van een stroming binnen de politieke economie.
Die omweg is niet alleen het resultaat van de kracht van Gramsci’s ideeën. Een politieke afweging speelt daarnaast een belangrijke rol. Gramsci schreef zijn bekendste werk in een fascistische gevangenis. Vanaf de helft van de jaren twintig was het voor hem daardoor onmogelijk zich bezig te houden met praktisch politiek werk in de Italiaanse Communistische Partij die hij had helpen oprichten, en om actief een mening uit te dragen over actuele vraagstukken voor de revolutionaire beweging zoals de opkomst van Stalin. Daarnaast was hij om de censuur te omzeilen gedwongen te schrijven in een zeer abstracte en bovendien op sommige punten op verschillende manieren te interpreteren stijl.4 Voor Gramsci als ‘filosoof van de praxis’ waren dit grote concessies. Maar zijn afstand van de politieke praktijk en zijn abstracte taalgebruik maken Gramsci voor academici juist aanvaardbaarder dan klassieke marxisten die veel meer hebben geschreven dat geclassificeerd zou kunnen worden als ‘politieke economie’.
De historische karikatuur die Marx en Gramsci salonfähig maakt, is die van de wetenschapper met afstand tot de wereld, die in het eerste geval in het British Museum en in het tweede in een Italiaanse cel, op basis van uitgebreid en ‘objectief’ onderzoek dikke theoretische boeken schrijft. Voor het onderwerp van dit essay, V.I. Lenin, geldt de tegenovergestelde karikatuur. Lenin ging de geschiedenis in als de nietsontziende beroepsrevolutionair, de politieke activist die zijn leven sleet met de opbouw van een door hem gedomineerde partij op zoek naar de staatsmacht. Voor zover hij al theoretisch werk deed, zou dit voor latere generaties onbruikbaar zijn omdat het politieke doel van het moment voor Lenin belangrijker zou zijn geweest dan de noodzakelijke wetenschappelijke benadering.
Doel van dit essay is om tegenover deze karikatuur, die net zo onjuist is als de eerder genoemde karikatuur van Marx en Gramsci, te laten zien dat Lenin een belangrijke en nog altijd relevante bijdrage heeft geleverd aan de politieke economie.5 Het weerleggen van de karikatuur zelf is eenvoudig. Lenins bijdrage aan de marxistische politieke economie beslaat vele honderden pagina’s van zijn verzameld werk. Het bestrijkt een groot aantal onderwerpen, van de ontwikkeling van de landbouw in Rusland en een kritiek op de vroeg negentiende-eeuwse econoom Sismondi tot de betekenis van fabriekswetgeving, de veranderingen in de kapitalistische wereldeconomie aan het begin van de twintigste eeuw, de problemen met de overgang van het kapitalisme naar het socialisme in een onderontwikkeld land en de economische oorzaken voor de opkomst van de sovjetbureaucratie. In ‘wetenschappelijkheid’ en eruditie doen Lenins economische geschriften nauwelijks onder voor die van Marx, ook al zijn ze veel beperkter qua onderwerp. Als toepassing van Marx’ antikapitalistische ’totaalkritiek’ op een aantal specifieke historische problemen zijn ze nauwelijks geëvenaard. Neem Lenins studie over de ontwikkeling van de Russische economie, De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland. Het formatieproces van een thuismarkt voor grootschalige industrie. Dit boek beslaat ruim 600 pagina’s, een heel deel van de standaarduitgave van de Collected Works.6 Het boek combineert een theoretische kritiek op de dominante radicale stroming binnen de Russische politieke economie van dat moment met een onderzoek naar de ontwikkeling van zowel landbouw als industrie. Dat alles op basis van een uitzonderlijke rijkdom aan cijfers en statistieken − op zichzelf geen garantie, maar wel een indicatie voor uitgebreid wetenschappelijk onderzoek.
‘De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland’ is in dit opzicht niet uniek. Bij de voorbereiding van zijn boek over het imperialisme vulde Lenin 22 schriften met aantekeningen en uittreksels, bij elkaar ruim 750 pagina’s in de Collected Works.7 In dezelfde periode vulde hij bijna 500 pagina’s met aantekeningen voor een nooit verschenen vergelijkende studie tussen de landbouw in Rusland en die in de ontwikkelde kapitalistische landen.8 De historische Lenin was net zo goed de onderzoeker die ijverig cijfers verzamelde in het British Museum en de bibliotheek in Zürich, als de revolutionaire leider.
In het korte bestek van dit essay zullen we ons concentreren op één thema en één periode; namelijk Lenins ideeën over de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland zoals hij die naar voren bracht in de periode tot de revolutie van 1905. De periode is gekozen omdat juist toen de vraag of kapitalistische ontwikkeling in Rusland mogelijk was en zo ja, hoe die zou plaatsvinden, centraal stond in Lenins theoretische werk. Na 1917 kwam Lenin op dit soort vraagstukken terug, maar in een zo sterk veranderde context dat het een extra essay zou vragen om de nieuwe inzichten die hieruit voortvloeiden enigszins bevredigend te behandelen. Maar ook zonder het latere werk van Lenin erbij te betrekken, bestrijken zijn geschriften over de ontwikkeling van het kapitalisme in een minder ontwikkeld land onderwerpen die honderd jaar later − gezien de grote kloof die ondanks de enorme economische vooruitgang in die periode nog altijd bestaat tussen rijke, geïndustrialiseerde landen en de landen die daarbij achterblijven − hun relevantie niet verloren hebben.
Voor één ding moet vooraf nog gewaarschuwd worden: Lenin voldeed net als andere marxistische politieke economen niet aan het academische model van een ‘onafhankelijke wetenschapper’ − en dit is misschien wel het enige punt waarop de karikatuur iets van de waarheid weergeeft. Vroeg in zijn werk gaf hij hiervoor zelf de rechtvaardiging:
‘De objectivist spreekt over de noodzaak van een gegeven historisch proces; de materialist geeft een exact beeld van de gegeven sociaaleconomische formatie en van de antagonistische verhoudingen die daaruit voortkomen. Als hij de noodzaak van een gegeven serie feiten aantoont, loopt de objectivist altijd het gevaar om een apologeet te worden voor deze feiten; de materialist onthult de klassentegenstellingen en definieert op die manier zijn standpunt.(…) [D]e materialist zou zich niet tevreden stellen met het opsommen van de “onoverwinbare historische tendensen”, maar zou wijzen naar het bestaan van bepaalde klassen die de inhoud bepalen van het gegeven systeem en de mogelijkheid voor enige oplossing verhinderen behalve één die voortkomt uit de actie van de directe producenten zelf (…) materialisme houdt als het ware partijdigheid in, en koppelt de directe en openlijke acceptatie van het standpunt van een vastomlijnde sociale groep aan elke beoordeling van gebeurtenissen.’9
Het citaat laat nog iets fundamenteels zien over Lenins benadering van economische vraagstukken. Met Gramsci deelde hij de afkeer van mechanisch materialisme. Voor hem waren economische processen tegelijk politieke processen, die gevormd werden in de politieke strijd tussen sociale klassen, en op hun beurt fundamenteel ingrepen in de heersende politieke, sociale en ideologische verhoudingen. En net als voor Gramsci vloeide daar voor Lenin de noodzaak uit voort van een benadering van economische vraagstukken waarin ideologische en politieke factoren volledig geïntegreerd waren.
Kapitalisme als Russische realiteit
Vrijwel alle vroege geschriften van Lenin zijn gericht tegen de narodniki, de volkssocialisten. De narodniki vertegenwoordigden de dominante radicale stroming in Rusland aan het eind van de negentiende eeuw. Ze verafschuwden het tsarisme en de semi-feodale politieke structuur van Rusland, en een deel van de narodniki legde zich toe op het plegen van aanslagen op prominente vertegenwoordigers van die structuur. Maar ze hadden ook een grote afkeer van het kapitalisme, en vooral voor de effecten die de ontwikkeling van het kapitalisme zou hebben op het platteland. Aan het voorbeeld van West-Europa konden ze zien hoe de industriële revolutie de oude dorpsgemeenschappen verwoestte en er de onpersoonlijke verhoudingen tussen kapitaal en arbeid in de steden voor in de plaats stelde. Dit beeld kenden ze onder meer uit het werk van Marx (het Russisch was de eerste vreemde taal waarin deel 1 van Het Kapitaal vertaald werd). De economische theoretici van de narodniki probeerden daarom aan te tonen dat het mogelijk was voor Rusland om het kapitalisme te vermijden. Zij hoopten dat de dorpsgemeenschap of Mir zou kunnen dienen als de basis voor een collectivistische of socialistische economie. Daaraan gekoppeld beargumenteerden ze dat de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland niet mogelijk was, omdat de binnenlandse markt te klein was om een basis te bieden voor de opkomende industrie, terwijl het onmogelijk was om op de buitenlandse markt te concurreren met de veel verder ontwikkelde industrie van het Westen.
Deze economische theorie had ook politieke implicaties. Als er zoiets bestond als een Russische sonderweg in de richting van een soort van boerensocialisme, betekende dit ook dat in Rusland niet de industriële arbeidersklasse, maar de boeren de belangrijkste factor in de strijd voor verandering waren. Aangezien er weinig zelfstandige bewegingen op het platteland tot stand kwamen, probeerden de narodniki zo’n beweging op gang te helpen vanuit de stedelijke intelligentsia. Een vreedzame vleugel probeerde dit te doen door zich te vestigen op het platteland en daar te doen aan volksonderwijs, de andere vleugel probeerde met behulp van springstof het volk een lichtend voorbeeld te bieden en zo aan te zetten tot opstand.
De Russische marxisten waren tegenstanders van zowel deze politieke methoden als van de economische theorie die eraan ten grondslag lag. Vanaf de jaren 1880 woedde een polemiek over de vraag of het kapitalisme een noodzakelijke fase was in de ontwikkeling van Rusland, en daarmee over de vraag wat de plaats zou zijn van de arbeidersklasse in de strijd tegen de autocratie. Lenins eerste bijdrage aan het debat deed hij aan het begin van de jaren 1890. Hij was toen net boven de twintig.
Net als voor de andere Russische marxisten uit die tijd was de kern van zijn standpunt dat ‘de kapitalistische ontwikkeling van Rusland haar reële, feitelijke en onvermijdelijke ontwikkeling is’.10 Dit was het overkoepelende thema van een serie boeken en artikelen, beginnend met ‘Nieuwe economische ontwikkelingen in het boerenleven’, een kritische recensie van een boek van de belangrijkste econoom van de narodniki, V.Y. Postnikov, en culminerend in het eerder genoemde werk De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland. Een aantal centrale punten komen in al deze boeken terug. Hier zullen we er drie behandelen.
1) De kapitalistische ontwikkeling op het platteland
De boerengemeenschap die door de narodniki werd opgehemeld verkeerde in werkelijkheid al in ontbinding. Op basis van statistisch onderzoek concludeerde Lenin: ‘De belangrijkste eigenschap van de ontwikkeling van de landbouw sinds de hervorming [d.i. de hervorming van 1861, de afschaffing van de lijfeigenschap − PB] is de toename van zijn commerciële, ondernemingsgewijze karakter.’11 Een van de belangrijke gevolgen van deze ontwikkeling was een differentiatie op het platteland tussen grootgrondbezitters, rijke kapitalistische boeren, arme boeren en een landbouwproletariaat. Maar uit het onderzoek van Lenin bleek ook dat deze differentiatie via een groot aantal schakeringen verliep. De specifieke aard van agrarische productie maakte dat er een groot aantal tussenvormen mogelijk waren tussen kleine zelfvoorzienende bedrijven enerzijds en volledig ontwikkelde kapitalistische landbouw anderzijds. Dit was volgens Lenin een van de redenen waarom theorieën die het ontstaan van een kapitalistische landbouw ontkenden zoveel aantrekkingskracht hadden.
Maar Lenin liet in zijn studie zien dat de sociale differentiatie op het platteland niet het enige kenmerk was van de ontwikkeling van kapitalistische landbouw. Een ander belangrijk onderdeel was de overgang van productie van een groot aantal goederen voor eigen gebruik naar gespecialiseerde productie voor de markt.
Het overwegend agrarische karakter van de Russische economie had ook grote invloed op de vorm van de industriële ontwikkeling. De narodniki zagen het feit dat grootindustrie maar een zeer klein onderdeel uitmaakte van de Russische economie als een bewijs dat er geen sprake was van ontwikkeling in kapitalistische richting. Lenin plaatste daartegenover dat grootindustrie alleen de meest ontwikkelde vorm van kapitalistische productie was. In een samenleving waarin de kapitalistische ontwikkeling van het platteland nog maar pas op gang kwam, was het logisch dat ook de niet-agrarische sector nog sterk verbonden was met de productie op het platteland, en dus dat oudere vormen van kapitalistische productie zoals huisindustrie en manefactuur nog in hoge mate aanwezig waren. Het feit dat deze oudere vormen van productie moesten concurreren met een kleine maar sterk geconcentreerde en dynamische grootindustrie in een aantal steden, maakte het volgens Lenin onvermijdelijk dat de huisindustrie en manefactuur zich op termijn zouden ontwikkelen in de richting van meer geavanceerde kapitalistische productie.
2) Het kapitalisme en de binnenlandse markt
De narodniki baseerden hun theorie over het ontbreken van een binnenlandse markt op de ideeën van de vroeg negentiende-eeuwse Franse econoom Simonde de Sismondi. Sismondi’s theorie kan omschreven worden als ‘onderconsumptionistisch’. Volgens hem kampte het kapitalisme met een structureel probleem. Het uiteindelijke doel van productie was volgens Sismondi consumptie. Maar het individuele doel van de kapitalist was het maken van winst. Aan de ene kant was het voor de realisatie van winst nodig dat voor geproduceerde goederen een markt gevonden werd. Aan de andere kant werd door de ontwikkeling van het kapitalisme de levensstandaard van de massa’s, en daarmee de markt voor consumptiegoederen, ondergraven. Kapitalisme verstoorde dus de balans tussen productie en consumptie. Dat probleem kon volgens Sismondi alleen worden opgelost door buitenlandse handel enerzijds en een door de staat afgedwongen evenwicht tussen consumptie en productie anderzijds.
Lenin bevestigde in zijn kritiek op deze theorie dat de ontwikkeling van het kapitalisme zorgde voor een groeiende onbalans tussen productie enerzijds en de consumptiekracht van de meerderheid van de bevolking anderzijds. Maar hij bestreed de bewering van Sismondi en zijn volgelingen onder de narodniki dat dit onvermijdelijk zou leiden tot het afremmen van de economische groei of de afhankelijkheid van een buitenlandse markt. Terwijl het relatieve gewicht van consumptie door de massa’s afnam, groeide een andere vorm van consumptie: de productieve consumptie van kapitaalgoederen in het productieproces. De ontwikkeling van het kapitalisme was onlosmakelijk verbonden met snelle technologische vooruitgang, die het mogelijk maakte de productiekosten te verlagen door arbeiders in het productieproces te vervangen door machines. Deze machines (en de grondstoffen, gebouwen, enz. die in het productieproces gebruikt werden) waren echter zelf ook het resultaat van kapitalistische productie. Economische groei zorgde daardoor voor een snelle expansie van de markt voor productiemiddelen. Zelfs als deze groei ten koste zou gaan van de koopkracht van een meerderheid van de bevolking, betekende dit dus niet automatisch dat de binnenlandse markt zou verdwijnen. Hiermee was ook de stelling van de baan dat het uiteindelijke doel van productie altijd de bevrediging is van de behoeften van de massa, consumptie in de nauwere zin van het woord:
‘De ontwikkeling van productie (en als gevolg daarvan van de thuismarkt) die vooral op conto komt van de productiemiddelen lijkt een paradox en vormt zonder twijfel een tegenstrijdigheid. Ze is werkelijk ‘productie als doel in zichzelf’ − de expansie van productie zonder de bijbehorende expansie van consumptie. Maar dit is geen tegenstrijdigheid in de doctrine, maar één uit het leven zoals het is; het is de soort van tegenstrijdigheid die overeenkomt met de aard van het kapitalisme zelf (…).’13
De weerlegging van de theoretische veronderstellingen van de narodniki over de onmogelijkheid van het ontstaan van een grote binnenlandse markt stelde Lenin vervolgens in staat heel nauwkeurig de verschillende facetten te onderzoeken van de vorm waarin die binnenlandse markt opkwam. Net als bij zijn onderzoek naar de kapitalistische differentiatie van de landbouw combineerde hij ook hier de nadruk op de trend in de richting van productie voor de markt met een gedetailleerd onderzoek naar de precieze vorm waarin deze overgang zich in een overwegend agrarisch, onderontwikkeld land voltrok.
In zijn theoretische kritiek op Sismondi leunde Lenin zwaar op Marx’ behandeling van de verhouding tussen productie en consumptie in deel II van Het Kapitaal. Zijn argumenten zijn niet origineel (een feit dat Lenin zelf ook op meerdere plaatsen in zijn werk bevestigde). Lenin stelde zich op theoretisch vlak vaak uitermate bescheiden op, als niets meer dan een verdediger van Marx tegenover critici onder de narodniki. Maar Lenins kunde als politieke econoom bleek zelfs op plekken waar hij inderdaad niet meer deed dan dat. Een goed voorbeeld was zijn behandeling van de reproductieschema’s, waarin Marx probeerde de discussie over de relatie tussen consumptie en productie in een kapitalistische economie uit te drukken in een economisch model.14 Een tijdgenoot als Rosa Luxemburg, van huis uit een geschoolde econoom, had een veel moeizamere worsteling met dezelfde materie, waarin ze in haar onderconsumptionistische conclusies op een aantal punten Sismondi dichter benaderde dan Marx.
3) Het progressieve karakter van het kapitalisme
Lenin leverde zware kritiek op de narodniki. Maar tegelijk onderkende hij, in tegenstelling tot andere Russische marxisten, de negatieve gevolgen van de ontwikkeling van het kapitalisme die de narodniki schetsten. Meer dan bijvoorbeeld Plechanov was Lenin bereid te erkennen dat de narodniki een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan de ontwikkeling van de Russische revolutionaire beweging. Zoals een van Lenins biografen zegt: ‘Hoewel de Lenin van 1893-95 duidelijke scheidslijnen trok tussen zichzelf en de Narodniki (…), vergat hij nooit dat het narodisme een progressief, democratisch-revolutionair aspect had − anders dan Plechanov, die toen hij eenmaal compleet gebroken had met het narodisme, ophield er ook maar iets progressiefs in te zien.’15
Lenins ideologische kritiek op de narodniki was er echter niet minder om. Lenin omschreef de economische theorie van de narodniki als utopisch en reactionair. Hij gebruikte deze termen niet als scheldwoorden, of als morele afwijzing, maar strikt in hun letterlijke betekenis. De narodniki waren volgens Lenin utopisch omdat ze weigerden de werkelijke ontwikkeling in kapitalistische richting van Rusland volledig te onderkennen en als uitgangspunt te nemen voor hun politieke stellingname. Ze waren reactionair omdat ze de oplossing voor de contradicties in het kapitalisme zochten in een voorkapitalistische vorm van productie.
Lenin beargumenteerde daartegenover dat revolutionairen in Rusland de ontwikkeling van het kapitalisme als uitgangspunt moesten nemen. Maar dit was voor Lenin niet genoeg. Een groot aantal marxisten uit zijn tijd waren zo overtuigd van het progressieve karakter van het kapitalisme, dat ze enthousiaste verdedigers werden van tsaristische industrialisatieprogramma’s. Zij waren van mening dat de positieve kant van het kapitalisme lag in de uitbreiding van de productiekrachten op zich. Bij Lenin lag de nadruk op het tweede aspect: de socialisering van de arbeid die het mogelijk zou maken de uitgebreide productiemogelijkheden te gebruiken ten goede van de meerderheid van de bevolking. Wat de ‘legale marxisten’, zoals Lenin ze noemde, niet begrepen was dat het progressieve element van de ontwikkeling van productiemogelijkheden onder het kapitalisme onlosmakelijk verbonden was met de negatieve ontwikkelingen die de narodniki schetsten; de vernietiging van de bestaansmogelijkheden voor arme boeren, de verarming van grote delen van de bevolking van de steden en de ongezonde arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Het politieke belang van deze theoretische conclusie was voor Lenin dat ze het mogelijk maakte om tegelijk een objectief, ‘wetenschappelijk’ beeld te hebben van de ontwikkeling van het Russische kapitalisme, en op hetzelfde moment onder de arbeidersklasse te organiseren voor de omverwerping van datzelfde kapitalisme.
Dit was voor Lenin de concrete invulling van het eerder gegeven citaat, waarin hij beargumenteerde dat er een verschil is tussen het constateren van de ‘onoverkomelijke historische tendensen’ of die tendensen verdedigen. ‘Het marxisme zoals zij [de ‘legale marxisten’ − PB] het uitleggen, wordt praktisch gereduceerd tot een doctrine die verklaart hoe individueel eigendom, gebaseerd op de arbeid van de eigenaar, zijn dialectische ontwikkeling ondergaat onder het kapitalistische systeem, hoe het in zijn tegendeel omslaat en dan gesocialiseerd wordt. En met een serieus gezicht houden ze vol dat de hele inhoud van het marxisme ligt in dit “schema”, waarbij ze de specifieke karaktertrekken van zijn sociologische methode negeren, de leer van de klassenstrijd, en ook het directe doel van het onderzoek, namelijk alle vormen van strijd en uitbuiting bloot te leggen om het proletariaat te helpen ze af te schaffen.’16
En elders: ‘Het kapitalisme kan zich niet ontwikkelen behalve in een hele serie tegenstrijdigheden, en het aanwijzen van die tegenstrijdigheden verklaart ons slechts de historisch voorbijgaande aard van het kapitalisme, verklaart de omstandigheden en oorzaken van zijn tendens om zich verder te ontwikkelen in de richting van een hogere vorm.’17
Barrières voor ontwikkeling en de rol van het proletariaat
Als Lenins argument over de Russische ontwikkeling slechts zou zijn geweest dat het kapitalisme noodzakelijk was, maar in zichzelf tegenstrijdig en daarom zelf vervangen moest worden door het socialisme, zou hij niet heel veel hebben toegevoegd aan het standaardrepertoire van socialisten in West-Europa. Maar de Russische politieke realiteit dwong hem ook een ander punt te benadrukken. Door Ruslands economische achterlijkheid ten opzichte van de ontwikkelde kapitalistische landen, zou het volgens Lenin voor de Russische bourgeoisie niet mogelijk zijn simpelweg het pad van Engeland richting industrialisatie te imiteren.
In de inleiding van de eerste uitgave van Het Kapitaal schreef Marx: ‘Het industrieel ontwikkeldere land toont het minder ontwikkelde slechts het beeld van de eigen toekomst.’18 De ‘legale marxisten’ − en later de mensjewieken, de gematigde socialisten − trokken hieruit de conclusie dat het Russische kapitalisme de stadia zou doorlopen die Frankrijk en Engeland van de zeventiende tot de negentiende eeuw hadden afgelegd. De fase waarin Rusland aan het einde van de negentiende eeuw verkeerde − die van primitieve accumulatie onder een absolutistisch bewind − zou worden opgevolgd door de fase van een kapitalistische democratie. Die zou het resultaat zijn van een democratische revolutie onder leiding van de liberale bourgeoisie. Pas als die revolutie voltooid zou zijn, zou de arbeidersklasse de leidende rol kunnen gaan spelen die ze al had in de ontwikkelde kapitalistische wereld.
Lenin daarentegen beargumenteerde dat deze theorie niet overeenkwam met de Russische politieke en economische realiteit. Het was waar dat het absolutistische bewind van de tsaar grote structurele barrières opwierp voor de snelle ontwikkeling van het kapitalisme. De belangrijkste van die barrières was het in stand houden van het grootgrondbezit, waardoor de ontwikkeling van kapitalistische landbouw gebaseerd op privébezit van de grond veel trager verliep dan mogelijk was. Maar Lenin ontkende dat deze situatie de bourgeoisie automatisch tot democratische revolutie zou drijven. De theoretici die dit beweerden begrepen de dubbele functie van het tsarisme niet. Terwijl het autocratische bewind van de tsaar obstakels creëerde voor de vrije concurrentie en de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland als geheel, was het een steun in de rug voor de grote bedrijven in de paar industriële centra van Rusland. Dit was het op twee manieren. Ten eerste was de staat zelf vanaf de tijd van Tsaar Peter de Grote een belangrijke investeerder in de Russische manefactuur, en later de grootindustrie. Zonder die hulp was het voor Russische bedrijven ook nauwelijks mogelijk te concurreren met de veel verder ontwikkelde westerse industrie. De staat hielp de technologie uit Europa te importeren en creëerde vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw gunstige voorwaarden voor Europese bedrijven om in Rusland te investeren. Daardoor was het voor een kleine groep kapitalisten mogelijk versneld een zeer moderne industrie op te bouwen.
Ten tweede was de staat een bondgenoot van de bourgeoisie tegen de arbeidersbeweging. De snelle industrialisatie zorgde er ook voor dat in Rusland al in een vroeg stadium een zeer sterke arbeidersbeweging ontstond. In de hoogtijdagen van de democratische revolutie in Nederland, Engeland en Frankrijk vocht de bourgeoisie samen met handwerkslieden die verspreid waren over een groot aantal kleine werkplaatsen. Het idee dat de hele natie zich verzette tegen één tiran, had gedeeltelijk aantrekkingskracht omdat de scheidslijnen tussen kapitaal en arbeid binnen die natie nog zo onduidelijk waren. In Rusland lag die scheidslijn veel dichter aan de oppervlakte. Arbeiders raakten vanaf de jaren 1890 op grotere schaal in conflict met hun fabriekseigenaren. Ze gebruikten daarbij dezelfde methoden en stelden dezelfde eisen als de arbeidersbeweging in Europa. In die omstandigheden was een bondgenootschap met de tsaar voor een relatief kleine en zwakke groep kapitalisten een welkome manier om te garanderen dat ze kon blijven profiteren van lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden, en om samen met de geheime politie vakbonden en socialistische organisatie buiten de deur te kunnen houden.
Lenin zag de bevestiging van zijn analyse in de houding van de liberale bourgeoisie tijdens de revolutie van 1905. Hoewel delen van de elite tijdelijk werden meegesleept door de gebeurtenissen, vormden de liberalen toch continu een terughoudende fractie en soms zelfs een steunpilaar van het regime. In een artikel tijdens de revolutie schreef hij:
‘De verlichte leden van de bezittende klassen hebben de vlag van de vrijheid al lang geleden uitgehangen (…). Maar de bourgeoisie als geheel is incapabel om een vastberaden strijd tegen de autocratie te voeren; ze vreest in deze strijd het eigendom te verliezen dat haar aan de oude orde bindt; ze vreest al te revolutionaire actie van de arbeiders, die niet zullen stoppen bij de democratische revolutie maar de socialistische revolutie zullen nastreven; ze vreest een complete breuk met het ambtenarenapparaat, met de bureaucratie, wier belangen met duizend banden met de belangen van de bezittende klassen verbonden zijn.’19
De uitkomst van de democratische revolutie, die dus goeddeels tegen de wil van de bourgeoisie zelf ingevoerd zou worden, zou volgens Lenin het pad waarlangs kapitalistische ontwikkeling zich zou voltrekken vormen. In zijn belangrijkste programmatische pamflet uit 1905, Twee taken van de sociaal-democratie in de democratische revolutie, verklaart hij dat een democratische revolutie nodig is om te komen tot een ‘Europese, en niet een Aziatische ontwikkeling van het kapitalisme’.20 In de Aziatische variant zou de samenwerking tussen de grootste bedrijven en de autocratische staat in tact blijven, met alle contradicties van dien, net als de restanten van feodale onderdrukking op het platteland. Dit zou een oplossing zijn waar de bourgeoisie mee zou kunnen leven, maar niet de arbeidersklasse, die zoals Lenin Marx parafraseerde ‘niet alleen leidde onder de ontwikkeling van de kapitalistische ontwikkeling, maar ook onder de incompleetheid van die ontwikkeling.’21
Lenin was er, zoals vrijwel alle marxisten op dat moment, van overtuigd dat de revolutie in Rusland de grenzen van kapitalistische democratie niet kon overstijgen. Maar hij was bereid de uiterste marges van dit standpunt op te zoeken. Hoe vollediger de democratische revolutie voltooid zou worden, des te beter de uitgangspositie van de arbeidersklasse om de democratische revolutie over te laten gaan in een socialistische. Precies om die reden kon de bourgeoisie niet de agent zijn van de democratische revolutie in Rusland, en zou de arbeidersklasse zelf die taak op zich moeten nemen. De formulering die Lenin koos voor de politieke vorm waarin dit volgens hem zou gebeuren was de ‘democratische dictatuur van de arbeiders en de boeren’. Deze dictatuur zou niet socialistisch zijn, omdat daarvoor de materiële basis niet aanwezig was. De dictatuur zou slechts op een resolute manier alle autocratische obstakels voor een vrije ontwikkeling van het kapitalisme uit de weg ruimen. De rol die Lenin toekende aan de boeren had hier alles mee te maken. Het belangrijkste obstakel voor snelle ontwikkeling was in zijn ogen het grootgrondbezit, dat kapitalistische differentiatie op het platteland vertraagde.
De logische vraag die Lenin niet stelde maar een andere Russische revolutionair, Trotski, wel, is deze; als de arbeiders dan de politieke macht in handen hebben, waarom zouden ze die dan niet gebruiken om naast het democratische hervormingen ook hun eigen sociale eisen in te willigen? Waarom zouden ze de politieke macht niet gebruiken om de economische macht over te nemen? Volgens Trotski was het ondenkbaar dat de arbeidersklasse halt zou houden bij de democratische revolutie. Eenmaal aan de macht zou de revolutie een ‘permanent’ karakter krijgen. Dat wil zeggen, zou de democratische revolutie samenvloeien met de socialistische.22
Deze benadering van de economische ontwikkeling van Rusland was heel anders dan die van de narodniki. De laatsten hadden beweerd dat Rusland het kapitalisme zou kunnen overslaan door terug te grijpen op een minder ontwikkelde vorm van productie op het platteland en door terug te kruipen in autarkie. Trotski beweerde dat een versnelde overgang naar het socialisme mogelijk was op basis van de kleine maar zeer sterk ontwikkelde industrie. De arbeiders in deze industriële centra zouden het meest dynamische en leidende deel van de revolutie zijn. Op dit punt waren Lenin en Trotski het eens. Ook waren ze het erover eens dat op nationale schaal de basis voor een volledig socialistische maatschappij ontbrak. Waar Lenin in eerste instantie beargumenteerde dat dit probleem opgelost moest worden door het wegnemen van de barrières voor de ontwikkeling van het kapitalisme door een ‘democratische dictatuur van arbeiders en boeren’, beargumenteerde Trotski dat het dilemma alleen opgelost zou kunnen worden door een alliantie tussen de arbeidersstaat in het onderontwikkelde Rusland en revolutie in de ontwikkelde kapitalistische landen.23
Lenins positie was niet volledig tegengesteld aan die van Trotski. De nadruk in zijn argument lag niet op het bourgeoiskarakter van de revolutie, maar op het feit dat de mate waarin het kapitalisme zich al ontwikkeld had in Rusland, het proletariaat een vooruitgeschoven rol gaf in de strijd tegen het tsarisme. Daarnaast benadrukte hij dat het kapitalisme een overgangsfase was, en dat de taak van socialisten was de uitgangspositie van de arbeidersklasse te versterken en zo die overgangsfase zo veel mogelijk te verkorten. De sprong van deze positie naar die van Trotski was niet heel groot. Het was de praktijk van de revolutie van 1917 die Lenin ervan overtuigde dat hij zijn positie moest herzien. In april 1917 voerde hij hierover een felle discussie met zijn volgelingen, die vasthielden aan de oude formuleringen van 1905. ‘Men moet de schema’s weten aan te passen aan het leven, in plaats van voortdurend de zinloos geworden woorden over de “dictatuur van het proletariaat en de boeren” zonder meer te herhalen.’24
Een opvallend punt dat hier tot slot genoemd moet worden is dat in alle geschriften van Lenin over de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland van voor de Eerste Wereldoorlog, de relatie tussen Rusland en het internationale kapitalisme vrijwel afwezig is. Dit is des te opvallender van de schrijver die het meest bekend is om zijn Het imperialisme als hoogste ontwikkelingsfase van het kapitalisme.
Deze tekortkoming heeft een praktische en een politieke reden. De praktische reden is dat de rol van buitenlands kapitaal, hoewel belangrijk, niet doorslaggevend was in de ontwikkeling van Rusland in de richting van het kapitalisme. Deze ontwikkeling viel precies tussen de periode waarin het industriële kapitalisme voet aan de grond kreeg in West-Europa en de VS, en de periode waarin het imperialisme een vaste greep kreeg op praktisch de hele wereld. Rusland was daardoor een onderontwikkeld land ten opzichte van Frankrijk, Engeland of Duitsland, maar was ten opzichte van de meeste andere landen een van de meer ontwikkelde naties. Rusland was op wereldschaal niet een van de ondergeschikte landen, maar de zwakste van de imperialistische staten. In de enige prominente passage in De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland waarin de rol van internationaal kapitaal wordt behandeld, schrijft Lenin dan ook niet over Rusland als importeur van Frans en Brits kapitaal, maar over de export van Russisch kapitaal naar de grensgebieden Mantsjoerije en de Kaukasus.25
Daarnaast had het negeren van de rol van buitenlands kapitaal ook een politieke reden. Lenin ontkende nergens dat Ruslands relatie tot de wereldmarkt van belang was. Maar dit was niet de discussie in Rusland op dat moment. De vraag die bediscussieerd werd, was of de ontwikkeling van een Russische industrie zelf mogelijk was. Op dit punt concentreerde hij dan ook al zijn aandacht.
Conclusie: de relevantie van Lenins theorie
Lenins bijdrage aan de discussie over de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland bestaat uit twee delen. Enerzijds weerlegde hij de opvattingen van de narodniki, die probeerden aan te tonen dat kapitalistische ontwikkeling in een achtergebleven land onmogelijk was en dat socialisten zich daarom moesten baseren op oudere productiewijzen. Lenin toonde aan dat het kapitalisme zich al ontwikkelde en daarmee die oude productiewijzen op het platteland juist ondergroef. Hij liet zien dat dit, door de vele barrières die bestonden voor ontwikkeling, gebeurde op een minder helder uitgekristalliseerde manier dan in de oudere kapitalistische staten, maar dat het ondanks dat naïef zou zijn om het ontstaan van klassendifferentiatie en productie voor de markt in het boerenbedrijf te ontkennen. Ook liet hij zien dat deze ontwikkelingen op het platteland niet zouden stuklopen op het gebrek aan een grote binnenlandse markt, omdat het kapitalisme zelf een enorme binnenlandse markt voor productiegoederen creëert.
Aan de andere kant ging Lenin in tegen de theorieën van de optimisten, die van mening waren dat de invoering van de vrije markt en de groei van kapitalistische productie automatisch de economische achterlijkheid van Rusland zouden opheffen en van Rusland een liberale kapitalistische democratie zouden maken.
Beide polen zijn in de discussie over de positie van industrieel minder ontwikkelde landen en de mogelijkheden voor hun ontwikkeling in de afgelopen honderd jaar altijd aanwezig geweest. Er was een periode waarin in die discussie vrijwel niet aan de naam Lenin te ontkomen was. Maar meestal was dit een hele andere Lenin dan degene die we hier hebben behandelen. Er waren de linkse theoretici die zwoeren bij Lenins Imperialisme als hoogste stadium. Zij haalden de passages van dit boek aan, waarin Lenin bij wijze van analogie zegt dat de verhouding tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen de tendens heeft te worden als de verhouding tussen een kapitalist enerzijds en de arbeiders anderzijds. Hun concentratie op de verhouding tussen ‘centrum en periferie’ bracht hen ertoe het ontstaan van kapitalistische tegenstellingen in de Derde Wereld zelf volledig te negeren. Maar voor Lenin was dit proces − en de specifieke nationale vormen waarin het zich in onderontwikkelde landen voltrok − een van de belangrijkste aandachtpunten. De analyse hiervan is nauwelijks te vinden in zijn boek over het imperialisme, maar dit gaat dan ook voor een zeer groot deel over de ontwikkelde kapitalistische landen, en Lenin had bovendien niet de pretentie dat dit boekje een complete behandeling van de wereldeconomie gaf. De werken van Lenin die in dit essay behandelt zijn, zijn dan ook een noodzakelijke aanvulling voor het begrijpen van zijn imperialismetheorie.
Daarnaast waren er de derdewereldleiders, die zichzelf tooiden met Lenins politieke autoriteit − de Nehru’s, Nassers en Nyereres. Hun Lenin was een merkwaardige mix tussen Stalin en de narodniki. Op economisch vlak probeerden ze het succes te evenaren van geforceerde industrialisatie zoals dat plaatsvond in de Sovjet-Unie. Het belangrijkste onderdeel van Lenins betoog − dat voor socialisten niet industrialisatie op zich, maar het verbeteren van de uitgangspositie van de arbeidersklasse om de macht te grijpen voorop moest staan, speelde voor hen natuurlijk geen enkele rol. En ideologisch rechtvaardigden ze dit meestal door te beweren dat in hun nationale ontwikkeling klassentegenstellingen geen doorslaggevende rol speelden, omdat ze konden teruggrijpen op de oude gemeenschapszin op het platteland (in het geval van het ‘Afrikaanse socialisme’), of op de egalitaire basis van de islamitische gemeenschap (bij de Arabisch nationalisten zoals Nasser).
In de nieuwe politieke context van na 1989 raakten verwijzingen naar Lenin uit de gratie. Ondanks al het empirisch bewijs voor het tegendeel klampen politici en economen uit de ontwikkelde én de onderontwikkelde landen, gesteund door het IMF en de WTO, zich vast aan de theorie dat kapitalistische ontwikkeling probleemloos samengaat met liberale democratie, en dat de combinatie van beide de toekomst vormt voor de Derde Wereld.
Aan de andere kant zijn er uitbarstingen van protest in het Zuiden en het Noorden tegen een wereld waarin kapitalisme zo overduidelijk samengaat met een groeiende kloof tussen arm en rijk, met de verwoesting van de oude manieren waarop mensen leefden, de vernietiging van de natuur − maar ook met de ontkenning van liberale democratie, met aanvallen op burgerrechten en vakbondsrechten in de ontwikkelde kapitalistische landen, met dictatuur en oorlog in de onderontwikkelde landen. Lenin had over deze problemen iets te zeggen.
Lange tijd werd zijn theoretische erfenis opgeëist door regimes waarin Lenin als hij nog geleefd had onherroepelijk voor een vuurpeloton gezet zou zijn en waarin elke zelfstandige poging van arbeiders om een minimum controle te winnen over hun eigen leven in bloed gesmoord werd. Deze toestand is niet meer. Het is mogelijk en nodig te komen tot een kritische herwaardering van Lenin als politieke econoom en antikapitalistische theoreticus.
Noten
- 1. Dit essay is oorspronkelijk in 2004 geschreven.
- 2. Voor Gramsci’s plaats in het ‘westers marxisme’ zie Anderson.
- 3. Hoare en Smith, p.277.
- 4. Zie Harman voor een behandeling van de politieke consequenties hiervan.
- 5. Dit is niet de plek om verder in te gaan op het onjuiste beeld van Marx en Gramsci als grijze theoretici. Zie o.a. Nimtz over Marx and Engels, en Williams over Gramsci.
- 6. Lenin, V.I. (1960). The development of capitalism in Russia. In Collected Works Vol 3. Van hieraf zal ik de afkorting CW hanteren voor deze editie van de Collected Works.
- 7. Lenin, CW Vol. 39.
- 8. Lenin, CW Vol. 40.
- 9. Lenin, CW Vol., pp.400-401.
- 10. Lenin, CW Vol. 2, p.204.
- 11. Lenin, CW Vol. 3, p.311.
- 12. Simonde de Sismondi, J.C.B., pp.98-99.
- 13. Lenin, CW Vol 3, p.56.
- 14. Lenin, ‘On the so-called market question’, in CW Vol. 1, pp.77-125. Zie in het bijzonder 84 e.v.
- 15. Cliff, p.38.
- 16. Lenin, CW Vol. 1, p.326.
- 17. Lenin, CW Vol. 4, p.60.
- 18. Marx Engels Werke Band 23, p.12.
- 19. Lenin, CW Vol. 8, p.511.
- 20. Lenin (1970), p.35.
- 21. Lenin, CW Vol. 3, p.599.
- 22. Trotsky, p.77.
- 23. Trotsky, pp.278-279.
- 24. Lenin 1971, p. 21.
- 25. Lenin, CW Vol. 3, pp.590 e.v.
Literatuur
- Anderson, P. (1978). Over het westers marxisme. Amsterdam: Van Gennep.
- Cliff, T. (1994). Building the party. Lenin 1893-1914. London: Bookmarks.
- Harman, C. (1986). Gramsci versus Reformism. Londen: Bookmarks. Online beschikbaar op www.isj.org.uk/?id=239.
- Hoare, Q. en G. N. Smith (red.) (1978). Selections from the prison notebooks of Antonio Gramsci. New York: International Publishers.
- Lenin, V.I. (1960). The development of capitalism in Russia. In: Collected Works Vol. 3. Moskou: Progress Publishers.
- Lenin, V.I. (1970). Two tactics of social-democracy in the democratic revolution. Moskou: Progress Publishers.
- Lenin, V.I. (1971). De Aprilstellingen. Amsterdam: Uitgeverij Pegasus.
- Nimtz, A. H. (2000). Marx and Engels: Their contribution to the democratic breakthrough. Albany: State University of New York Press.
- Simonde de Sismondi, J.C.B. (1913). ‘Studien zur politischen Oekonomie’, in K. Diehl en P. Mombert (red.), Ausgewählte Lesestücke zum Studium der politischen Ökonomie. Siebter Band: Wirtschaftskrisen. Karlsruhe: Braunsche, pp.89-121.
- Trotsky, L. (1969). The permanent revolution and Results and prospects. New York: Pathfinder.
- Williams, G. A. (1975). Proletarian order. Antonio Gramsci, factory councils and the origins of communism in Italy. Londen: Pluto Press.